ECLI:NL:CRVB:2022:2249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
21/2704 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

Op 19 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten na beëindiging van zijn dienstverband. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, op basis van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. Appellant had in hoger beroep nieuwe medische informatie ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie de eerdere beoordelingen niet aantastte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2704 ZW

Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2021, 20/2805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Weehuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Na beëindiging van zijn dienstverband op 18 december 2018 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 11 februari 2019 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op 8 maart 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 84,43% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 maart 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 6 april 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsgeschiktheid van appellant opnieuw berekend op meer dan 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van het door hem verrichte onderzoek en de medische informatie geen aanleiding heeft gezien om vanwege de psychische klachten van appellant meer beperkingen aan te nemen. Hij heeft in zijn rapport van 2 september 2020 toegelicht dat de psychische
klachten van appellant samenhangen met zijn psychosociale omstandigheden en dat dergelijke
omstandigheden bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten
beschouwing moeten worden gelaten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in
aanmerking genomen dat appellant met deze langer bestaande klachten als gevolg van psychosociale omstandigheden wel gedurende ongeveer twee jaar heeft kunnen werken, waarbij kennelijk de externe motivatie heeft meegespeeld dat appellant het werktraject moest afmaken omdat hij anders – zoals hij zelf tijdens de telefonische hoorzitting naar voren heeft gebracht – terug zou moeten naar de gevangenis. De rechtbank kan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting volgen en ziet geen aanleiding te oordelen dat de beperkingen voor de psychische klachten van appellant zijn onderschat. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat het Uwv ook terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om zijn standpunt te wijzigen op basis van de door appellant in beroep overgelegde rapporten van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts M. Hulsman en psycholoog A. van Moerkerk omdat de rapporten niet zien op de datum in geding en de conclusies in de rapporten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gevolgd in zijn toelichting dat al voldoende rekening is gehouden met de rugklachten van appellant doordat beperkingen zijn aangenomen voor een zeer zware dynamische en een te langdurig statische belasting van de rug. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Het verzoek van appellant om benoeming van een onafhankelijk deskundige heeft de rechtbank dan ook afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hebben toegelicht dat appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat uit het adviesrapport van Argonaut en de brief van de psychiater van appellant van 6 december 2021, volgt dat zwaardere beperkingen in de rubrieken I en II in acht hadden moeten worden genomen. Appellant heeft verzocht om een onafhankelijk psycholoog of gedragsdeskundige om deze beperkingen in kaart te brengen. Door zijn lichamelijke klachten moet appellant ook beperkt worden geacht op het beoordelingspunt zitten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken artsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in overweging 6 van de aangevallen uitspraak, wordt onderschreven.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt ook onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2020, 7 juni 2021 en 21 januari 2022 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 2 september 2020 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie van zijn psychiater van 6 december 2021 overgelegd. Deze informatie en wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar de door hem in beroep ingebrachte rapporten van Hulsman en Van Moerkerk heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 21 januari 2022 toegelicht dat de brief van psychiater J.M. Persoon van 6 december 2021 van anderhalf jaar na de datum hier in geding dateert. Omdat appellant sinds 2019 bij de psychiater in behandeling is en in de brief een beloop sindsdien wordt geschetst is de brief wel op onderdelen van toepassing op de datum in geding. Uit de brief volgt dat de aanmeldingsklachten van appellant depressieve klachten betroffen. Gedurende de behandeling zijn er nog meer diagnoses gesteld, waaronder een somatische symptoomstoornis. Er is sprake van disproportionele persisterende gedachten over lichamelijke klachten die onderzocht zijn en waarvoor geen oorzaak gevonden werd, behoudens een lactose-intolerantie. De laatste zes maanden, dus halverwege 2021, hoort appellant weer stemmen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de uiteindelijk – voorzichtig – gestelde diagnoses geheel anders zijn dan de diagnoses rond de datum in geding, 6 april 2020, zoals die uit het dossier blijken. De stemmingsklachten en PTSS waren wel bekend maar mogelijke schizofrenie, angstklachten en persoonlijkheidsstoornis NAO niet. Hij heeft daar aan toegevoegd dat de door de psychiater, uiteindelijk in december 2021, genoemde problematiek van appellant langdurig van aard is geweest en dat appellant met deze problematiek fulltime in en buiten de gevangenis heeft gewerkt. Welke motivatie daaraan ten grondslag heeft gelegen doet niet af aan de omstandigheid dat appellant medisch belastbaar was.
4.4.
Met het rapport van 7 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat ook aan het psychologisch advies van Hulsman en Van Moerkerk geen conclusies kunnen worden verbonden voor de situatie in april 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er op de datum in geding voor wat betreft de psychische klachten geen nieuwe aspecten zijn gebleken en hij heeft overtuigend gemotiveerd waarom hij in de ingebrachte informatie geen aanleiding heeft gezien de door de primaire verzekeringsarts aangegeven stoornissen en klachtencomplexen voor onjuist te houden.
4.5.
Wat de rechtbank heeft overwogen over de beroepsgrond dat meer beperkingen voor de rugklachten van appellant in acht moeten worden genomen, wordt ook onderschreven. Hiertoe wordt verwezen naar overweging 10 van de aangevallen uitspraak. Daar wordt nog aan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat al beperkingen zijn aangenomen voor zeer zware dynamische en een te langdurige statische belasting van de rug en dat bij een beeld van chronische aspecifieke rugklachten juist meer beweging wordt geadviseerd. Hij heeft afdoende toegelicht dat geen aanleiding bestaat voor een verdergaande beperking op het beoordelingspunt zitten
.
4.6.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.C.G. van Dijk