Op 19 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 12 december 2018 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv beëindigde de uitkering per 6 januari 2020, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de medische informatie niet correct was beoordeeld en dat er ten onrechte geen urenbeperking was toegepast. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding correct had vastgesteld. De verzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant, waaronder astma en autisme. De Raad concludeerde dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met medische onderbouwing te ondersteunen.