ECLI:NL:CRVB:2022:2250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
22/25 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

Op 19 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich op 12 december 2018 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv beëindigde de uitkering per 6 januari 2020, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de medische informatie niet correct was beoordeeld en dat er ten onrechte geen urenbeperking was toegepast. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding correct had vastgesteld. De verzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant, waaronder astma en autisme. De Raad concludeerde dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met medische onderbouwing te ondersteunen.

Uitspraak

22.25 ZW

Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 november 2021, 20/1541 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Lamsallak, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Voor appellant is verschenen mr. Lamsallak. Appellant is verschenen via beeldbellen, bijgestaan door
[gemachtigde] . Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als ICT-medewerker/software ingenieur. Op
12 december 2018 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 27 november 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 december 2019 het recht op ziekengeld van appellant vanaf 6 januari 2020 beëindigd omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht en heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist hebben vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 26 maart 2020 helder is toegelicht dat er gelet op de standaard ‘Duurbelasting in Arbeid’ geen reden is voor het opnemen van een urenbeperking. Ook heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de overige bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat rapport. De bij het beroepschrift van 13 augustus 2020 ingebrachte medische informatie, heeft de rechtbank evenmin doen twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in reactie op deze medische stukken op 28 augustus 2020 gerapporteerd dat er geen nieuwe informatie uit voortvloeit. Het Uwv was al bekend met het feit dat appellant astma en een stoornis in het autistisch spectrum heeft. Daar zijn ook de nodige beperkingen voor opgenomen in de FML. De door appellant in beroep ingebrachte medische stukken bevestigen volgens de rechtbank dat beeld, maar leiden niet tot nieuwe inzichten. De stukken die appellant op 11 juni 2021 in het geding heeft gebracht, heeft de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Ten slotte heeft de rechtbank – uitgaande van de juistheid van de FML – geen aanleiding gezien om te oordelen dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven gaan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische informatie die is overgelegd in bezwaar ten onrechte niet heeft geleid tot aanpassing van de FML. Ook heeft de verzekeringsarts volgens appellant ten onrechte geen urenbeperking toegepast en is ten onrechte niet ingegaan op de stelling dat werken onder zijn niveau een extra belasting oplevert voor de gezondheid van appellant. Tevens heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er geen ruimte was om met nadere aanvullende gegevens het medisch dossier te complementeren om zo een beter beeld te krijgen over zijn medische situatie. De bij brief van 11 juni 2021 overgelegde informatie is volgens appellant daarom ten onrechte niet door het Uwv bij de beoordeling betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is verricht. Dat de bij brief van 21 juni 2021 overgelegde medische informatie uiteindelijk in hoger beroep door een verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling is betrokken, maakt dat niet anders. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 29 juli 2022 uitgebreid uiteen heeft gezet dat de informatie die nog niet bij het Uwv bekend was geen nieuwe inzichten heeft opgeleverd voor de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 6 januari 2020. De autismekenmerken waren al bekend, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat volgens de huisarts kennelijk geen depressieve stoornis bestond, terwijl de verzekeringsarts daar wel van uit is gegaan. Zou op de datum in geding al sprake zijn geweest van een klinisch relevante depressie, is daar in de FML voldoende rekening mee gehouden gelet op de specifieke voorwaarden in het persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de informatie van GGZ blijkt verder dat sprake is van invloed van de depressie op de overprikkeling en de informatieverwerkingsproblemen. Ook daarmee is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter in voldoende mate rekening gehouden door onder meer routinematige, voorspelbare taken aan te bieden zonder sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en zonder al te veel sociale interactie. Dat appellant meer tijd nodig heeft om informatie te verwerken is verdisconteerd in de specifieke voorwaarden van routinematige, voorspelbare arbeid zonder veelvuldige productiepieken en hoog handelingstempo. Daarom zijn ook klant- en patiëntcontacten op goede gronden uitgebannen. Als werk vervolgens voldoende rekening houdt met de beperkingen als gevolg van astma die in de FML zijn gesteld, dan is energieverlies volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te verwachten en is dus terecht geen urenbeperking toegepast. Dat appellant geen werk onder zijn niveau kan verrichten omdat dit tot schade van zijn gezondheid zou leiden, mist een medische onderbouwing. Appellant is gelet op zijn autisme aangewezen op voldoende stressarm werk zonder veel sociale interactie. Dat wil echter nog niet zeggen dat het resultaat daarvan werk onder zijn niveau is. Mede gelet op deze inzichtelijke, goed te volgen motivering en de omstandigheid dat appellant in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunten kunnen onderbouwen, bestaan geen aanknopingspunten op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het Uwv een onjuist beeld heeft gehad van de medische beperkingen van appellant per 6 januari 2020. Dat, zoals eerst ter zitting door gemachtigde van appellant is betoogd, sprake was van een chronische bursitis en dat daarmee geen rekening is gehouden, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Hoewel de huisarts in 2012 heeft vermeld dat sprake was van bursitis subacromialis, heeft appellant tijdens het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts op 27 november 2019 – waarbij een goede kracht en beweeglijkheid van handen en armen zijn vastgesteld – geen schouderklachten gemeld.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht heeft beëindigd met ingang van 6 januari 2020. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.L.K. Dagmar