ECLI:NL:CRVB:2022:2283
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en de rol van medische beoordelingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich ziekgemeld vanwege een oogontsteking en later door een verkeersongeluk, wat leidde tot nek- en duizeligheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en had zijn recht op ziekengeld beëindigd. Appellant was het hier niet mee eens en had hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland in deze zaak beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd waarom er geen beperkingen moesten worden vastgesteld op het aspect zitten. In de einduitspraak van de rechtbank werd echter geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen beperking op het zitten nodig was. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te herzien.
De Raad bevestigde dat de FML van 11 februari 2019 correct was en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.