ECLI:NL:CRVB:2022:23

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
21/1669 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

Op 4 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met tinnitusklachten. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Bouwman, stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar medische klachten en beperkingen had onderschat. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante met ingang van 19 december 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De medische beoordeling door de verzekeringsartsen werd onderschreven, en de Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

21.1669 ZW

Datum uitspraak: 4 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2021, 20/3274 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is tot en met 31 oktober 2015 voor 31,88 uur per week werkzaam geweest als [functie] medewerker bij [BV 1] waarna zij van 1 november 2015 tot 1 februari 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Van 31 mei 2016 tot 5 maart 2017 en van 5 november 2018 tot 19 november 2018 is appellante werkzaam geweest bij [BV 2] als telefonisch medewerker klantenservice. Op 19 november 2018 heeft zij zich ziek gemeld met tinnitusklachten. Het Uwv heeft met ingang van 4 februari 2019 aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een voor het Uwv werkzame arts appellante op 10 oktober 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 70,42% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 november 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 19 december 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 april 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 mei 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) van het Uwv. De belastbaarheid van appellante op de datum in geding (19 december 2019) is in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de tinnitusklachten, de spanningsklachten en de psychische klachten van appellante door hiervoor beperkingen aan te nemen in de FML in de rubrieken
persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en
werktijden (geen nachtarbeid). De rechtbank heeft overwogen dat uit de medische informatie niet volgt dat de klachten van appellante op de datum in geding hiermee zijn onderschat. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat de verwijzing van 23 juli 2020 wegens angstproblematiek en de informatie van de psycholoog van de GGMD van 11 februari 2021 niet op de datum in geding zien. Het is de rechtbank daarnaast niet gebleken dat in de FML onvoldoende tot uiting is gekomen dat appellante niet kan werken in de geduide werkomgeving. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen kan worden opgemaakt dat appellante problemen heeft met telefoneren in een rumoerige ruimte. De verzekeringsarts heeft daarom een beperking opgenomen in de rubriek persoonlijk functioneren (1.10), te weten “telefoneren met headset/telefoon in een rumoerige ruimte”. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat appellante gebaat is bij een werkomgeving zonder continu lawaai. Hiervoor is een beperking in de FML opgenomen onder beoordelingspunt 3.7 “geen continu lawaaiige omgeving, bv geen fabriekshal met machinegeluiden”. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat er bij verschillende beoordelingspunten van de FML sprake is van een overschrijding van haar belastbaarheid, heeft de rechtbank geoordeeld dat hier – uitgaande van de juistheid van de FML van 7 april 2020 – bij de geselecteerde functies geen sprake van is zodat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het Uwv haar medische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen, heeft onderschat. Het Uwv heeft met name onvoldoende onderkend dat bij stress de tinnitusklachten toenemen. Appellante heeft verder aangevoerd dat ook aanvullende klachten van psychische en fysieke aard onderbelicht zijn gebleven. Gelet op haar beperkingen is appellante niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 april 2020 en 1 oktober 2020 inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat in de FML van 7 april 2020 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Wat appellante in hoger beroep, onder verwijzing naar de informatie die zij in beroep heeft ingebracht, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 oktober 2020 en 24 november 2021 overtuigend toegelicht dat uit de overgelegde informatie blijkt dat er sinds 2010 tinnitusklachten bestaan die toenemen onder stress bij een normaal gehoor en licht gehoorverlies, maar dat die gegevens niet leiden tot een andere conclusie dan waarmee in het rapport van 7 april 2020 al rekening is gehouden door stressbeperkingen en geluidsbeperkingen aan te nemen. Gelet op de brief van 19 maart 2020 van het Audiologisch Centrum Holland Noord en de toelichting in het CBBS, onder meer bij beoordelingspunt 2.2 (horen) dat het mogelijk is met hulpmiddelen een tekortkoming aan het gehoorvermogen gedeeltelijk te compenseren, kunnen de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) worden gevolgd in hun standpunt dat voor de tinnitus en hoorproblemen voldoende beperkingen in acht zijn genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de visie van de primaire arts gevolgd dat, toetsend aan de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid, appellante niet is aangewezen op een verdergaande beperking van de duurbelastbaarheid dan in de FML is weergegeven (geen nachtarbeid en appellante kan gemiddeld ongeveer acht uur per dag/40 uur per week werken). Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de verwijzing van 23 juli 2020 naar GGZ voor de angstproblematiek en de tinnitusklachten niet maakt dat de per de datum in geding (19 december 2019) van toepassing geachte belastbaarheid voor onjuist moet worden gehouden. Geen aanwijzingen bestaan voor de conclusie dat de angstproblematiek al op de datum in geding aanwezig was.
Bij gebreke aan twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de situatie van appellante op de datum in geding is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in de rapporten van 1 mei 2020 en 1 maart 2021.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.