ECLI:NL:CRVB:2022:2338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van psychische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om appellante geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die van 1 januari 2016 tot en met 30 november 2016 als wetenschappelijk onderzoeker werkzaam was, had zich op 17 november 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Na een periode van ziekte ontving zij een WW-uitkering en vroeg zij op 29 oktober 2019 een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een medisch oordeel dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat de primaire arts niet adequaat had gekeurd en dat er geen eerlijk proces was geweest. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld door de medische rapportage te laten toetsen door een geregistreerde verzekeringsarts. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende informatie verzameld en appellante adequaat beoordeeld, ook al was er geen fysiek spreekuurcontact geweest.
De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was toegepast en dat de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd afgewezen, omdat zij onvoldoende had onderbouwd dat zij schade had geleden door de vertraging in de keuring. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.