ECLI:NL:CRVB:2022:2427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
20/4114 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na aanvraag en terugkomen op eerder besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante had eerder, op 6 februari 2015, een aanvraag ingediend die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. Na een nieuwe aanvraag op 30 november 2017, waarin appellante klachten van dunnevezelneuropathie aanvoerde, heeft het Uwv opnieuw de aanvraag afgewezen. De rechtbank Oost-Brabant heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op het eerdere besluit van 2015. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 4114 WAJONG

Datum uitspraak: 16 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 oktober 2020, 18/1908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. Winia hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Winia. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 28 oktober 2014 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij heeft appellante vermeld dat zij beperkt is door aan streptokokkeninfecties verband houdende klachten. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft appellante op 22 januari 2015 een gesprek gehad met een arbeidsdeskundige. Deze arbeidsdeskundige heeft na overleg met een verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat appellante heeft aangetoond op achttienjarige leeftijd te kunnen werken in loonvormende arbeid. Bij besluit van 6 februari 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Met een door het Uwv op 30 november 2017 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij heeft appellante vermeld dat zij beperkt is door klachten die verband houden met dunnevezelneuropathie. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een aanvraag om uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft appellante op 3 januari 2018 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Het Uwv heeft vervolgens arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 18 januari 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 2 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 januari 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv naar aanleiding van het beroep (waaronder de verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994) alsnog ook heeft beoordeeld of appellante in aanmerking komt voor een Wajong uitkering op grond van de Wajong 2010. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld geldig per 28 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante, met inachtneming van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen, een inkomensverlies heeft van 77,71% en dat dit betekent dat zij niet volledig (en duurzaam) arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010. De rechtbank heeft overwogen geen aanleiding te hebben voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen per 28 oktober 2014 onjuist heeft vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er geen reden is om beperkingen aan te nemen in verband met de streptokokkeninfectie. Uit de beschikbare informatie blijkt dat appellante meerdere malen voor een streptokokkeninfectie is behandeld, waarna de klachten zijn verminderd of gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante minder dan 80% arbeidsongeschikt was als bedoeld in artikel 2:4 van de Wajong 2010. Dat betekent dat aan een van de cumulatieve voorwaarden niet is voldaan en dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van het besluit van 6 februari 2015. De rechtbank heeft wat betreft de aanspraak van appellante op een uitkering op grond van de Wajong 2015 geoordeeld dat het Uwv inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. In de medische gegevens en in wat appellante in beroep naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan dit oordeel. De met de dunnevezelneuropathie verband houdende klachten zijn bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld geen aanleiding te hebben om te twijfelen aan de conclusie dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Daarbij heeft zij in aanmerking gekomen dat de uitslagen van een onlangs verricht neuropsychologisch onderzoek goed waren.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat pas in beroep een medisch inhoudelijke en arbeidskundige beoordeling op grond van de Wajong 2010 heeft plaatsgevonden en zij in dit verband nooit op het spreekuur van een verzekeringsarts is gezien. Appellante heeft gesteld dat zij sinds 2010 tot januari 2015 frequent streptokokkeninfecties had. Deze infecties leveren een (duurzame) beperking op gezien de enorme besmettelijkheid. In de per 28 oktober 2014 geldig verklaarde FML had daarom een beperking moeten worden opgenomen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. De functie assistent consultatiebureau is daarom niet geschikt voor haar. Ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft appellante een ongedateerde brief van haar behandelend psycholoog ingebracht. Wat betreft haar aanspraak op de Wajong 2015 heeft appellante gesteld dat bij de beoordeling van het arbeidsvermogen onvoldoende rekening is gehouden met het standpunt van neuroloog Hoeijmakers over de dunnevezelneuropathie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In beroep heeft het Uwv alsnog een medisch inhoudelijke en arbeidskundige beoordeling op grond van de Wajong 2010 verricht en daarmee de aanvraag van 30 november 2017 beoordeeld als ware het een eerste aanvraag.
4.2.
Aan de orde is daarom ten eerste de afwijzing van een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 februari 2015 na een inhoudelijke beoordeling. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
4.3.1.
Wat appellant hierover in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Dat pas in beroep een medische inhoudelijke toets aan de Wajong 2010 heeft plaatsgevonden, maakt het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig. Van belang is dat de verzekeringsarts appellante op 3 januari 2018 lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en ook de medische voorgeschiedenis, waaronder de streptokokkeninfecties, bij de beoordeling heeft betrokken. Dat het onderzoek niet gericht was op de aanspraken van appellante ingevolge de Wajong 2010 doet niet af aan de resultaten van dit lichamelijk en psychisch onderzoek. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 oktober 2018 toegelicht op welke wijze met de resultaten van het onderzoek zijn vertaald naar de FML geldend per 28 oktober 2014. Ook de psychische klachten die worden vermeld in de in hoger beroep overgelegde brief van de behandelend psycholoog, waren de verzekeringsartsen al bekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep dan ook een per datum eerste aanvraag geldige FML op kunnen maken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in het rapport van 16 december 2019 toegelicht waarom in deze FML niet meer beperkingen in verband met de streptokokkeninfecties worden opgenomen. Deze infecties waren vanaf 2010 tot januari 2015 aan de orde en kwamen tussen de vijf en twintig keer per jaar voor. Als er al een infect was per datum in geding, dan is hiervoor geen langdurige arbeidsongeschiktheid aannemelijk, mede omdat de infecten blijkbaar minderden en zelfs stopten kort na datum in geding.
Een streptokokinfect is besmettelijk, maar met een normale goede hygiëne (handen wassen) mag met hier normaal mee naar buiten. Behandeling bestaat uit antibiotica. Tot het aannemen van duurzame beperkingen leidt dit dus niet, zeker niet meer per datum in geding. Bovendien wordt immuniteit opgebouwd, waardoor infecten steeds minder ziekteverschijnselen geven en dragers van streptokokken zelfs symptoomloos zijn. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijk gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor een beperking op werk met direct contact met patiënten of hulpbehoevenden of op huidcontact is dan ook geen aanleiding.
4.3.2.
Het Uwv heeft met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
8 februari 2019 en 15 juni 2020, de in het Resultaat Functiebeoordeling gegeven toelichtingen bij de signaleringen, in samenhang met de eerder gegeven arbeidskundige toelichtingen, voldoende gemotiveerd dat – uitgaande van de per 28 oktober 2014 geldig verklaarde FML – de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Omdat deze FML geen beperking in verband met de streptokokkeninfecties bevat, geldt dit dus ook voor de functie assistent consultatiebureau. Gelet op de aan die functies verbonden mediane loonwaarde is appellante terecht niet als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong aangemerkt. Daarmee is gegeven dat appellante geen recht heeft op de door haar gevraagde Wajong-uitkering, omdat zij haar eerste aanvraag heeft ingediend op
28 oktober 2014 en in haar situatie alleen recht op een Wajong-uitkering kan ontstaan als zij aangemerkt wordt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong (zie de tussenuitspraak van de Raad van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994).
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Wajong 2015, vormt evenmin aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met het standpunt van neuroloog Hoeijmakers over de dunnevezelneuropathie, slaagt niet. Uit de opmerking van deze neuroloog dat er bij patiënten met dunnevezelneuropathie, net als bij andere chronische pijnsyndromen, problemen kunnen zijn met de concentratie, het geheugen, stemming en emoties, kan niet worden opgemaakt dat hij heeft vastgesteld dat appellante deze problemen ook had.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) B. van Dijk