ECLI:NL:CRVB:2022:2450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 juli 2020 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond heeft verklaard. Het college had op 19 november 2018 aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt voor de aanschaf van een scootmobiel, inclusief een jaarlijkse tegemoetkoming voor onderhouds- en verzekeringskosten. Appellante maakte bezwaar tegen de hoogte van deze tegemoetkoming, maar het college verklaarde dit bezwaar op 9 april 2019 niet-ontvankelijk, omdat het niet tijdig was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat appellante het bezwaar pas op 26 januari 2019 had ingediend, terwijl de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. De rechtbank vond geen omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Appellante had de mogelijkheid om binnen de bezwaartermijn een voorlopig bezwaarschrift in te dienen, maar deed dit niet. Ook een e-mail van 27 november 2018 werd niet als bezwaarschrift erkend, omdat deze niet duidelijk maakte dat er bezwaar werd gemaakt tegen de vastgestelde bedragen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De Centrale Raad van Beroep onderschreef echter de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad merkte op dat appellante correct was geïnformeerd over de termijn voor het indienen van bezwaar en dat het college niet verantwoordelijk was voor de termijnoverschrijding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.