ECLI:NL:CRVB:2022:2494
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant die niet als dakloze werd erkend
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan een appellant die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was aangemerkt als niet-dakloze. De appellant had bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (PW) als dakloze, maar het college stelde vast dat hij over een vaste verblijfplaats beschikte buiten de gemeente Rotterdam. Dit leidde tot de conclusie dat hij niet tot de doelgroep daklozen behoorde en derhalve geen recht had op bijstand als dakloze. De Raad oordeelde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij een vaste verblijfplaats had, wat het college verplichtte om de bijstand in te trekken.
Het proces begon met een besluit van het college op 4 april 2019, waarbij de appellant bijstand werd toegekend. Echter, na een controle bleek dat de appellant niet in de nachtopvang verbleef en geen informatie over zijn verblijf had verstrekt. Het college schorste de bijstand en trok deze uiteindelijk in, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had verstrekt en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad benadrukte dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het recht op bijstand, ook voor daklozen. De Raad concludeerde dat de appellant niet als dakloze kon worden aangemerkt en dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was.