ECLI:NL:CRVB:2022:2530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
22/1647 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met nek- en rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank zijn beroepsgronden niet volledig had getoetst en dat hij door zijn schouderletsel niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Hij verzocht om het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat hij financieel niet in staat was om zelf deskundige hulp in te schakelen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant overtuigend had besproken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier S. Pouw.

Uitspraak

22.1647 ZW

Datum uitspraak: 23 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2022, 21/2782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Roos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerker voor 46,95 uur per week. Op 10 december 2019 heeft hij zich ziekgemeld met nek en rugklachten. Het dienstverband met het uitzendbureau is per 16 december 2019 geëindigd. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 7 februari 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts informatie bij de behandelende orthopedisch chirurg van appellant opgevraagd en ontvangen. Vervolgens heeft een telefonisch spreekuur met de verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 77,66% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 8 december 2020 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 9 januari 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 december 2020. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aansluitend op de hoorzitting van 17 maart 2021 medisch onderzocht en een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 maart 2021 geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn. Bij besluit van 16 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar en het aanvullend lichamelijk en psychisch onderzoek de FML heeft aangescherpt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd aangegeven waarom er op de datum in geding geen aanleiding bestond om nog meer beperkingen aan te nemen en daarbij de aanwezige medische stukken betrokken. Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 maart 2021 is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies worden geacht geschikt te zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank heeft nagelaten de beroepsgronden volledig te toetsen. Als gevolg van een ongeluk in december 2015 heeft hij zodanig letsel opgelopen aan zijn linkerschouder dat hij daarvan nog altijd dagelijks zowel mentaal als fysiek hinder ondervindt in zijn functioneren. Dat appellant ondanks deze beperkingen in staat wordt geacht de geselecteerde functies te vervullen, is voor appellant
onbegrijpelijk. Appellant kan door de beperkingen zijn linkerarm nagenoeg niet
gebruiken en het gebruik van de arm leidt tot extreme pijnklachten. Appellant heeft al in bezwaar per functie toegelicht waarom de functies in medisch opzicht, gelet op de door hem ervaren klachten en beperkingen, voor hem ongeschikt zijn. De medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, heeft plaatsgevonden door medisch adviseurs die in dienst zijn bij het Uwv. Omdat daardoor naar de mening van appellant geen sprake is van equality of arms en appellant financieel niet in staat is zelf een deskundige in te schakelen heeft hij in hoger beroep om het inschakelen van een onafhankelijk deskundige verzocht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak overtuigend gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant ook geen medische stukken overgelegd die tot een ander oordeel over zijn de belastbaarheid en zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies leiden. De door appellant naar voren gebrachte beroepsgrond dat sprake is van schending van equality of arms omdat hij de kosten van het inschakelen van een deskundige niet kan dragen, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake is van equality of arms. Voor het weerleggen van de medische onderbouwing van de verzekeringsartsen van het Uwv is niet noodzakelijk dat een expertiserapport van een deskundige wordt ingediend. Ook andere stukken, bijvoorbeeld van behandelend artsen, kunnen hiervoor worden gebruikt. Als (medische) stukken in het geding worden gebracht, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen om de bestuursrechter te overtuigen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198). Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt, dat de medische beoordeling door het Uwv niet juist is geweest, te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Het dossier bevat informatie van 28 oktober 2020 van K. Doorgeest, orthopedisch chirurg. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. De nu beschikbare gegevens geven geen aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals verzocht door appellant.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
(getekend) S. Pouw
(getekend) F.M. Rijnbeek