ECLI:NL:CRVB:2022:2530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met nek- en rugklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank zijn beroepsgronden niet volledig had getoetst en dat hij door zijn schouderletsel niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Hij verzocht om het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat hij financieel niet in staat was om zelf deskundige hulp in te schakelen. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant overtuigend had besproken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier S. Pouw.