ECLI:NL:CRVB:2022:2599
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de partnertoeslag en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de partnertoeslag van appellante door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving sinds 2013 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een partnertoeslag. De Svb heeft vastgesteld dat het inkomen van de partner van appellante in 2014 hoger was dan het grensbedrag, waardoor appellante geen recht had op de toeslag. De Svb heeft de toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken, wat leidde tot een terugvordering van een te veel ontvangen bedrag van € 31.022,99. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Overijssel heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het hanteren van het inkomen van haar partner in 2014 niet redelijk was en dat dit leidde tot onbillijke gevolgen. De Svb heeft in haar verweer de aangevallen uitspraak bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het inkomen van de partner van appellante over 2014 te hoog was voor het recht op toeslag. De Raad heeft ook geoordeeld dat de Svb correct heeft gehandeld door de toeslag in te trekken en dat er geen grond was voor een uitzondering op de regels, zoals gesteld in de AOW.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de intrekking van de toeslag als rechtmatig beoordeeld. De partijen hebben afgesproken om in overleg te treden over de wijze van invordering van het teruggevorderde bedrag. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van appellante om wijzigingen in het inkomen van haar partner tijdig door te geven aan de Svb, en dat de Svb verplicht is om onterecht verleende uitkeringen te herzien of in te trekken.