ECLI:NL:CRVB:2022:2633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/624 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de urenomvang van de maatwerkvoorziening Ondersteuning Zelfstandig Leven (OZL)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die lijdt aan lichamelijke en psychische aandoeningen, heeft een maatwerkvoorziening Ondersteuning Zelfstandig Leven (OZL) aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Het college heeft haar een OZL van 2 uur per week toegekend, wat appellante betwist. Ze stelt dat deze hoeveelheid onvoldoende is voor haar ondersteuningsbehoefte. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college voldoende had onderbouwd dat 2 uur per week OZL passend was voor de situatie van appellante.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar situatie en dat de toekenning van 3 uur per week OZL in een later besluit aantoont dat 2 uur per week niet voldeed. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft besloten dat 2 uur per week voldoende was, en dat appellante onvoldoende heeft aangetoond dat haar situatie anders was dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 8 december 2022 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen en tot de conclusie zijn gekomen dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

21 624 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 januari 2021, 19/1579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (college)
Datum uitspraak: 8 december 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Namens appellante is mr. Wevers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Koopman en G.H. Stomps-Vasters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1970, is bekend met lichamelijke en psychische aandoeningen en ervaart daardoor beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie. In verband daarmee heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening Ondersteuning Zelfstandig Leven (OZL) verstrekt, laatstelijk voor de periode tot 26 november 2018 naar een omvang van 2 uur per week. Ook heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening Huishoudelijk Ondersteuning (HO) verstrekt. Appellante woont samen met haar partner.
1.2.
Op 27 november 2018 heeft appellante zich gemeld bij het college. Naar aanleiding van deze melding heeft het college een zogeheten “keukentafelgesprek” gevoerd met appellante, haar partner, haar broer, en een kantoorgenoot van mr. Wevers. Tijdens dit gesprek heeft appellante te kennen gegeven dat zij wil dat het college de maatwerkvoorzieningen OZL en HO voortzet. Volgens appellante zijn met betrekking tot de maatwerkvoorziening OZL de gestelde doelen niet gewijzigd, anders dan dat één doel, het werken aan de relatie, is komen te vervallen. Samengevat wil appellante een klankbord/gesprekspartner die haar begeleidt in haar ziekteproces en die zaken voor de toekomst met haar bespreekt. Zij wil rust in haar hoofd en op een rustige manier haar dagen doorkomen. Tot slot wil zij hulp om alledaagse zaken te begrijpen en verwerken. Op 7 januari 2019 heeft appellante een aanvraag ingediend bij het college.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2019 heeft het college aan appellante voor de periode van 9 januari 2019 tot en met 8 januari 2020 een maatwerkvoorziening OZL van in totaal 104 uur verstrekt. Daarbij is vermeld dat appellante is aangewezen op gemiddeld 2 uur per week begeleiding. Hierbij is onder meer verwezen naar hoofdstuk 4 van het Handboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2015. Daarnaast heeft het college bij besluit van 19 februari 2019 aan appellante voor de periode van 21 februari 2019 tot en met 20 februari 2021 een maatwerkvoorziening HO verstrekt. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 14 augustus 2019 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2019 gegrond verklaard en appellante in aanmerking gebracht voor 3 uur per week HO. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en dat beroep later ingetrokken. Appellante gaat de urenomvang proberen en verwacht geen problemen te krijgen.
1.5.
Bij besluit van – eveneens – 14 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2019 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust – samengevat – op het volgende standpunt. De omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening OZL is gebaseerd op de omvang van de eerder verstrekte maatwerkvoorziening OZL van 2 uur per week. Destijds is onderzoek gedaan, waarna een ondersteuningsplan met te behalen doelen is opgesteld. Naar aanleiding van de melding van 27 november 2018 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Dat gesprek is de basis geweest voor een nieuw ondersteuningsplan. Hierbij is gesproken over de behoeften, wensen en doelen van appellante en haar partner. Gebleken is dat de doelen gelijk zijn gebleven en dat op bepaalde vlakken geen begeleiding meer wordt gewenst. Gelet daarop is een maatwerkvoorziening OZL van 2 uur per week nog steeds passend en toereikend. Appellante heeft in bezwaar te kennen gegeven dat extra begeleiding nodig is in verband met relationele problemen. Ook is extra begeleiding nodig omdat het huishouden niet op orde is en dit tot spanningen leidt. Wat betreft de relationele problemen heeft college te kennen gegeven wat – naar de Raad begrijpt: anders dan in het kader van een maatwerkvoorziening OZL – kan worden geboden aan ondersteuning. Dat appellante geen prijs stelt op deze ondersteuning, maakt niet dat extra begeleiding moet worden verstrekt. Wat betreft de onrust op het gebied van het huishouden is van belang dat de aanspraak van appellante op huishoudelijke ondersteuning inmiddels is aangepast. Gelet daarop is er geen aanleiding om extra begeleiding te verstrekken. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Naar aanleiding van een aanvraag van 2 december 2019 heeft het college bij besluit van 18 december 2019 aan appellante per 2 december 2019 een maatwerkvoorziening OZL van 3 uur per week verstrekt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en dat bezwaar later ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft – samengevat – het volgende overwogen. In geschil is of het college terecht heeft beslist dat voor de periode van 9 januari 2019 tot 2 december 2019 met een maatwerkvoorziening OZL van 2 uur per week een passende bijdrage werd geleverd aan het realiseren van een situatie waarin appellante in staat was tot zelfredzaamheid en participatie. Volgens de rechtbank heeft het college overtuigend onderbouwd dat 2 uur per week OZL voldoende was om de tijdens het keukentafelgesprek besproken en gestelde doelen te behalen. Dat deze maatwerkvoorziening niet volstond is niet aannemelijk gemaakt. Appellante heeft zich in december 2019 opnieuw gemeld bij het college. Op basis van nieuw onderzoek is toen gebleken dat aanvullende doelen aan de orde waren, waarna een maatwerkvoorziening OZL van 3 uur per week is verstrekt. Niet gebleken is dat daarvoor al eerder aanleiding bestond. Voorgaande betekent dat het college terecht heeft beslist dat voor de periode van 9 januari 2019 tot 2 december 2019 met een maatwerkvoorziening OZL van 2 uur per week daadwerkelijk werd voorzien in de ondersteuningsbehoefte van appellante.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Bij de vaststelling van de urenomvang van de maatwerkvoorziening OZL heeft het college onvoldoende rekening gehouden met de situatie van appellante waaronder de door haar in bezwaar naar voren gebrachte omstandigheden. Verder heeft het college onvoldoende concreet en objectief onderbouwd dat 2 uur per week OZL voldoende was voor appellante. Dat 2 uur per week OZL onvoldoende was blijkt voorts uit de ophoging naar 3 uur per week OZL bij besluit van 18 december 2019. De situatie voor dit besluit was niet anders dan de situatie na dit besluit. Overigens is dit besluit ten onrechte niet op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken bij deze procedure.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat het besluit van 18 december 2019 ten onrechte niet op grond van artikel 6:19 van de Awb is betrokken bij deze procedure, slaagt niet. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en dat bezwaar later ingetrokken. Appellante heeft toegelicht dat zij zich kan vinden in het besluit. Onder deze omstandigheden had appellante onvoldoende belang bij het betrekken van het besluit van 18 december 2019 bij deze procedure.
4.2.
De beroepsgronden dat het college bij de vaststelling van de urenomvang van de maatwerkvoorziening OZL onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie van appellante en dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat 2 uur per week OZL voldoende was voor appellante, slagen evenmin. Het college heeft in lijn met de aanvraag van appellante en binnen de bandbreedtes van zijn beleid aan appellante een maatwerkvoorziening OZL van 2 uur per week verstrekt. Naar aanleiding van wat appellante in bezwaar heeft aangevoerd, heeft het college de problematiek van appellante en haar partner nogmaals in zijn totaliteit bestudeerd en bezien of en welke aanvullende ondersteuning hiervoor nodig was. Vervolgens heeft het college geconcludeerd dat de inzet van huishoudelijke ondersteuning was aangewezen om een passende bijdrage te leveren aan deze problematiek en heeft het college in vervolg daarop de maatwerkvoorziening HO van appellante aangepast. Gezien de oorzaak en aard van de problematiek was deze conclusie terecht. Daarbij betrekt de Raad dat de broer van appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar op 28 mei 2019 te kennen heeft gegeven dat de laatste maanden ervaren is dat de partner van appellante meer rust heeft en taken beter kan oppakken als de huishoudelijke hulp op orde is. Verder heeft appellante niet concreet onderbouwd waarom 2 uur per week OZL onvoldoende was voor haar. De enkele stelling dat dit volgt uit het besluit van 18 december 2019 is hiervoor onvoldoende. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over dat besluit volledig.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalenvan Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van D. AlZubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) D. Al-Zubaidi