ECLI:NL:CRVB:2022:2663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
20 / 3522 PW -PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting na verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. De appellant, die van 1 september 2014 tot 27 januari 2020 in Almere woonde, heeft op 11 februari 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand na zijn verhuizing naar een zelfstandige woning. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van een plotseling noodzakelijke verhuizing. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk was. De Raad stelt vast dat appellant geen urgentieverklaring had en geen medische noodzaak voor de verhuizing heeft aangetoond. De wens van appellant om zijn kinderen beter te kunnen ontvangen is niet voldoende om de noodzaak van de verhuizing te onderbouwen. Bovendien kan uit de informatie op de website van de gemeente niet worden afgeleid dat de aanvraag voor bijzondere bijstand zonder meer zou worden toegekend.

De Raad wijst ook het betoog van appellant af dat de afwijzing in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het recht op gezinsleven verplicht de bijstandsverlenende instantie niet om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van woninginrichting. Appellant heeft niet aangetoond dat het onthouden van deze bijstand zijn recht op gezinsleven belemmert. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3522 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2020, 20/1343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 6 december 2022
Zitting heeft: A.M. Overbeeke, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: Y.S.S. Fatni
Voor appellant is verschenen mr. E.D. van Tellingen, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.M. Hendriks.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting in stand blijft.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant woonde in de periode van 1 september 2014 tot 27 januari 2020 op een adres in de gemeente Almere, waar hij een kamer huurde. Appellant heeft drie kinderen, waarvan twee meerderjarig, die elders wonen. Op 27 januari 2020 is appellant verhuisd naar een zelfstandige woning.
Op 11 februari 2020 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van woninginrichting na verhuizing naar zijn nieuwe woning.
Bij besluit van 18 februari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een plotseling noodzakelijke verhuizing.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk was, zodat de uit deze verhuizing voortvloeiende kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Appellant beschikte niet over een urgentieverklaring en hij heeft het bestaan van een medische noodzaak om te verhuizen niet aannemelijk gemaakt, zoals ter zitting ook is erkend. Ook anderszins heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een onhoudbare situatie. Daarvoor is onvoldoende dat hij de wens heeft om, hoe begrijpelijk ook, zijn kinderen beter te kunnen ontvangen.
Anders dan appellant heeft betoogd kan uit de informatie op de website van de gemeente over bijzondere bijstand voor verhuiskosten niet worden afgeleid dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting zonder meer zou worden toegekend. Nog daargelaten dat de informatie op de website van de gemeente algemene informatie betreft die niet te snel als een bindende uitlating mag worden opgevat, blijkt uit deze informatie slechts dat van een noodzakelijke verhuizing sprake kan zijn als de woning te klein is. In het geval van een te kleine woning is van een noodzakelijke verhuizing dus niet altijd zonder meer sprake.
Ook wordt appellant niet gevolgd in zijn betoog dat het college met de afwijzing van de aanvraag heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zoals de Raad eerder heeft overwogen, [1] strekt het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op gezinsleven niet zover dat de bijstandverlenende instantie gehouden is aan appellant bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van woninginrichting. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat door het onthouden van de bijzondere bijstand de uitoefening van het recht op gezinsleven wordt belemmerd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) A.M. Overbeeke

Voetnoten

1.Uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1475.