ECLI:NL:CRVB:2022:2675
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die sinds 2014 ziek is, had een WIA-uitkering ontvangen die in 2020 werd beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van zijn behandelend arts niet had betrokken en verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de gezondheidsklachten van appellant beoordeeld en geen aanleiding gezien voor verdere beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 8 december 2020 had beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.