ECLI:NL:CRVB:2022:2675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
22/713 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die sinds 2014 ziek is, had een WIA-uitkering ontvangen die in 2020 werd beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van zijn behandelend arts niet had betrokken en verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de gezondheidsklachten van appellant beoordeeld en geen aanleiding gezien voor verdere beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 8 december 2020 had beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.

Uitspraak

22.713 WIA

Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 januari 2022, 20/2540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Hoorweg-de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2022. Appellant is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Hoorweg-de Boer. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assistent uitvoerder voor 40 uur per week. Op 30 januari 2014 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 10 februari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Vanaf 8 augustus 2016 is deze uitkering omgezet naar een WGAloonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts – na telefonisch spreekuurcontact – vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 17 april 2020 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 18 juni 2020 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2020 (bestreden besluit) het besluit van 17 april 2020 herroepen in die zin dat de WIA-uitkering per 8 december 2020 wordt beëindigd. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 9 november 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 10 november 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat appellant meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen en heeft een nieuwe FML van 22 september 2020 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal primair geduide functies laten vervallen en heeft op basis van nieuwe functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 33,86%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek in zijn geheel bezien voldoende zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat de gezondheidsklachten van appellant niet zijn gewijzigd of verbeterd ten opzichte van 2016. De FML van 3 augustus 2016 is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds van toepassing. Daarin zijn meerdere beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is rekening gehouden met de longklachten en is appellant op meerdere vlakken beperkt geacht ten aanzien van fysiek zwaar werk. Daarbij is rekening gehouden met beperkingen ten aanzien van geknield/gehurkt, gebogen/getordeerd en boven schouderhoogte actief zijn. De in bezwaar ingediende rapporten van reumatoloog prof. L.B.A. van de Putte en neuroloog dr. W.I.M. Verhagen hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven tot het aannemen van verdere beperkingen. De FML is passend bij de richtlijn fibromyalgie uit 2002, die Van de Putte noemt. Verhagen heeft aangegeven dat er op neurologisch vlak geen beperkingen konden worden aangegeven. Uit de informatie van Roessingh Arbeid blijken volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe medische feiten en omstandigheden. Het Roessingh heeft vermeld dat appellant niet belastbaar is en dat arbeidsrevalidatie/interventie niet mogelijk is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is echter geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De cardioloog heeft vermeld dat onderzoek op cardiaal gebied geen verklaring gaf voor wegrakingen en dat de moeheid op cardiaal gebied slechts beperkt verklaard kan worden. Bij de waarschijnlijke oorzaken die de cardioloog heeft vermeld, zijn in de FML meerdere beperkingen aangenomen die daarbij passen. Ook op neurologisch gebied zijn geen verklaringen gevonden voor de onwelwordingen. Uit de MRI van de hersenen bleek geen verklarende pathologie en uit de MRI van de lumbale wervelkolom zijn licht degeneratieve veranderingen laag lumbaal gebleken, waarvoor in de FML meerdere beperkingen zijn aangenomen die daarbij passend zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding op deze wijze op een navolgbaar gemotiveerde wijze is weergegeven. Omdat appellant in staat is gebleken om zelf relevante medische informatie in te brengen en de rechtbank geen twijfel heeft over de medische beoordeling, heeft de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige volgens de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd omdat geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen aanwezig is geweest bij de hoorzitting. Van een medisch onderzoek of aanvullend onderzoek is volgens appellant geen sprake geweest. Ter onderbouwing heeft appellant verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (zie de uitspraak van 17 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1211) en ter zitting naar rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1465). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens appellant verder ten onrechte de medische informatie van Het Roessingh niet betrokken bij de beoordeling. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte niet getwijfeld aan de medische beoordeling en het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen ten onrechte afgewezen. Appellant heeft daarom in hoger beroep verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 8 december 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant, zonder medische onderbouwing, in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De verwijzing van appellant naar twee uitspraken ter onderbouwing van zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, maakt dat niet anders omdat deze uitspraken zien op andere gevallen. Anders dan in de door appellant aangehaalde rechtspraak van de Raad, is het primaire onderzoek in dit geval verricht door een geregistreerd verzekeringsarts die beschikte over een ruime hoeveelheid inzichtelijk bij de beoordeling betrokken medische informatie. De verzekeringsarts heeft daarbij geen aanleiding gezien om appellant op te roepen voor een lichamelijk onderzoek. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest, aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelend cardioloog. Alle voorhanden medische informatie is op navolgbare wijze bij de beoordeling betrokken en besproken in de rapporten van 22 september 2020 en 9 november 2020. Daarbij is de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd afgeweken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Voor dit standpunt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet noodzakelijk geacht om appellant lichamelijk te onderzoeken. Onder deze omstandigheden kan niet worden ingezien dat in dit geval sprake zou zijn van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Omdat ook geen twijfel bestaat aan de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per
8 december 2020 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.