ECLI:NL:CRVB:2022:2685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
21/425 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na herhaalde aanvraag en beoordeling van medische belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die in 2007 een aanvraag had ingediend. De aanvraag werd destijds afgewezen omdat appellante niet als jonggehandicapte werd beschouwd, aangezien zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in 2018 opnieuw een aanvraag ingediend, maar deze werd ook afgewezen na medisch en arbeidskundig onderzoek. Het Uwv stelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat haar medische situatie niet voldoende ernstig was. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waaronder dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat haar belastbaarheid op haar zeventiende en achttiende verjaardag was overschat. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering, omdat de medische gegevens geen andere conclusie rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij appellante lag en dat de beoordeling van haar aanspraken diende te geschieden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).

Uitspraak

21.425 WAJONG

Datum uitspraak: 14 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 december 2020, 19/4975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Martens, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1972, heeft in 2007 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) gedaan in verband met reeds op haar zeventiende levensjaar bestaande lichamelijke klachten, waaronder contacteczeem, een (kyfo)scoliose, hoofdpijn en irritable bowel syndrome (IBS). Ook heeft zij last van hyperventilatie. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong wordt beschouwd aangezien zij minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 11 juli 2018 ontvangen formulier opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij haar aanvraag heeft appellante medische informatie gevoegd van een radioloog, een behandelplan van PsyQ van 3 december 2014, een afsprakenkaart van de polikliniek orthopedie en een bevestiging van een telefonische afspraak bij de polikliniek klinische genetica. Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het Uwv de aanvraag van appellante na medisch en arbeidskundig onderzoek afgewezen omdat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen vinden in het standpunt van de verzekeringsarts dat de ingebrachte medische gegevens geen ander licht werpen op de medische beoordeling in 2007/2008. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich ook kunnen vinden in de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2018, waarin de beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag zijn geactualiseerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De aanvraag van appellante is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een herhaalde aanvraag die door het Uwv inhoudelijk is beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanspraken van appellante dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek kunnen beperken tot dossieronderzoek, omdat appellante niet wenste mee te werken aan een medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en niet wenste te verschijnen op een hoorzitting. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehouden was medische informatie in te winnen bij de behandelend sector. Daartoe is overwogen dat sprake is van een zeer laattijdige aanvraag en dat de bewijslast en het bewijsrisico bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de jaren steeds moeilijker is vast te stellen. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts gemotiveerd heeft toegelicht dat in de bij de aanvraag verstrekte gegevens melding gemaakt wordt van medische problematiek die in 2008 reeds bekend is (en beoordeeld is) en van problematiek die dateert van ruim na de achttiende verjaardag van appellante. In zoverre kan voor de belastbaarheid van appellante op haar achttiende verjaardag uitgegaan worden van de belastbaarheid zoals vastgesteld in 2008. Er zijn geen aanknopingspunten dat de hypermobiliteit en lichte dilatatie van de aorta descendens reeds op haar zeventiende en achttiende verjaardag aanwezig waren. Daarbij is meegewogen dat de hypermobiliteit niet is vastgesteld door een ter zake kundig specialist. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting in de voor appellante geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht bepaald op minder dan 25% en terecht vastgesteld dat appellante om die reden niet in aanmerking komt voor een uitkering. Voor zover het Uwv ook nog heeft beoordeeld of appellante binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden, heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen aanspraken kan ontlenen aan de Amberbepaling in art 32a van de AAW.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen haar belastbaarheid op haar zeventiende en achttiende verjaardag hebben overschat. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij jonggehandicapte is en aanspraak maakt op een Wajong (AAW)-uitkering. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellante niet wenste mee te werken aan het medisch onderzoek. Appellante was vanwege haar agorafobie niet in staat om op de afspraak te verschijnen en zou een nieuwe oproep ontvangen voor het spreekuur van de verzekeringsarts. In de plaats van een uitnodiging voor een medisch onderzoek ontving zij een uitnodiging voor een arbeidskundig onderzoek. Appellante acht dit uiterst onzorgvuldig. Ook was appellante, in de procedure in bezwaar, bereid de hoorzitting telefonisch bij te wonen. Appellante heeft verder aangevoerd dat het Uwv de verslagen van de medische beoordeling in 2007/2008 niet zo lang had mogen bewaren of mogen gebruiken voor de huidige beoordeling. Ook hebben de verzekeringsartsen de informatie van haar behandelaars onvoldoende meegewogen bij de beoordeling. Bij appellante was op haar zeventiende en achttiende verjaardag sprake van meerdere ziektes; (contact) allergieën, een ernstige scoliose met een mid- en laagthoracale naar rechts convexe uitbochting met pijnklachten, spierspanning en hoofdpijn, COPD, luxatie door hypermobiliteit en IBS. Bij appellante is inmiddels ook een (aangeboren) bindweefselsyndroom vastgesteld waardoor zij een verhoogd risico op luxaties heeft. Verder is er sprake van een bicuspide hartklep insufficiëntie en dilatatie van de aorta descendens. Uit afsprakenkaarten uit 1983 en 1988 blijkt dat haar hartaandoening reeds op haar zeventiende en achttiende verjaardag bestond. Appellante betwist verder dat de hypermobiliteit niet is vastgesteld door een ter zake kundig arts. De aandoening is vastgesteld door haar cardioloog en haar orthopedisch chirurg. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar informatie van haar klinisch geneticus van 10 juli 2018, haar cardioloog van 3 september 2018 en van haar radioloog van 25 januari 2012. Ook heeft appellante een behandelplan van PsyQ van 3 december 2014 ingebracht en afsprakenkaarten met het ziekenhuis uit 1983 en 1988.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het beoordelingskader in dit geval wordt gevormd door (een aantal bepalingen uit) de AAW. Daarbij spitst het geschil zich toe op de beoordeling van de beperkingen van appellante op haar zeventiende verjaardag ([geboortedatum] 1989) en in de 52 weken daarna (tot [geboortedatum] 1990, haar achttiende verjaardag).
4.2.
In hoger beroep heeft appellante de in beroep naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig is geweest. Nog los van de vraag of het Uwv aan appellante de toezegging heeft gedaan dat zij een nieuwe uitnodiging zou ontvangen voor het spreekuur van een verzekeringsarts, wat niet duidelijk blijkt uit de telefoonnotitie van 21 augustus 2018 en wat de verzekeringsbezwaar en beroep in bezwaar heeft beoogd te herstellen met een spreekuuronderzoek, wordt het volgende overwogen. Bij haar aanvraag van 11 juli 2018 heeft appellante medische stukken gevoegd die door de verzekeringsarts zijn betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat deels sprake is van nieuwe medische stukken, die nog niet waren betrokken bij de beoordeling in 2007/2008. In het rapport van 31 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts ten aanzien van deze nieuwe stukken uiteengezet dat voor zover deze stukken betrekking hebben op de te beoordelen periode (de zeventiende en achttiende verjaardag van appellante) daaruit niet blijkt dat bij de beoordeling in 2007/2008 een onjuist of onvolledig beeld bestond van de medische situatie van appellante, zodat vastgehouden kan worden aan die beoordeling en de destijds vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft de beperkingen geactualiseerd in de FML van 31 augustus 2018. Deze beoordelingswijze, waarbij het medisch onderzoek zich zodoende beperkt heeft tot dossieronderzoek, acht de Raad niet onzorgvuldig. De aanvraag van appellante betreft een herhaalde aanvraag die betrekking heeft op een periode die in het verleden is gelegen en waarbij de verzekeringsarts zich op basis van dossieronderzoek een voldoende beeld van de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende verjaardag heeft kunnen vormen. De Raad verwijst mede naar zijn uitspraak van 30 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3537). Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv geen gebruik had mogen maken van de medische stukken die ten grondslag gelegen hebben aan de eerdere Wajong-beoordeling in 2007/2008. Het dossier is binnen tien jaar heropend en in wat appellante over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in bezwaar heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd, worden onderschreven.
4.4.
In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar medische belastbaarheid wordt geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 13 augustus 2021 toegelicht waarom de in hoger beroep door appellante ingebrachte medische stukken geen aanleiding geven voor een ander standpunt. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de informatie van de klinisch geneticus, cardioloog en radioloog geen betrekking heeft op de periode in geding en dat de informatie van PsyQ reeds is betrokken bij de beoordeling. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 november 2020 toegelicht dat ook al zou er sprake zijn van aangeboren aandoeningen, aanknopingspunten ontbreken om aan te nemen dat de aandoeningen tot beperkingen hebben geleid op de zeventiende en achttiende verjaardag van appellante.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 11 juli 2018 de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.C.G. van Dijk