ECLI:NL:CRVB:2022:2733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
20 / 4173 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart passagier wegens gebrek aan medewerking aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2020. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier, ingediend door appellante, die werd vertegenwoordigd door haar vader. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante geen medewerking had verleend aan een medisch onderzoek dat door de medisch adviseur noodzakelijk werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht terecht had besloten dat een medisch onderzoek of huisbezoek noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat het college de medisch adviseur een andere beoordelingswijze had kunnen voorhouden en dat er volstaan had kunnen worden met het opvragen van informatie bij de kinderpsychiater. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de medisch adviseur het recht had om een medisch onderzoek of huisbezoek te eisen, en dat er geen objectieve medische bezwaren waren tegen deze eis. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.4173 BABW

Datum uitspraak: 15 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2020, 20/868 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar vader, [naam vader appellante], wettelijk vertegenwoordiger, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2022. Appellante en haar vader zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Akkersdijk.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover van belang – het beroep van appellante tegen de herziene beslissing op bezwaar van 14 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het college – beslissend op bezwaar – de aanvraag van appellante voor een gehandicaptenparkeerkaart passagier afgewezen. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante geen medewerking heeft willen verlenen aan een medisch onderzoek in een vorm die de medisch adviseur van Treve noodzakelijk acht. Zonder dit onderzoek kan niet beoordeeld worden of de gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier verleend moet worden. De rechtbank heeft overwogen dat het college voor de beoordeling van de aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart voor appellante heeft mogen vasthouden aan de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling) en aan het protocol Gehandicaptenparkeervoorzieningen (VIA-protocol) door te bepalen dat een medisch onderzoek plaatsvindt op een wijze die de medisch adviseur noodzakelijk vindt. Nu het gaat om een eerste aanvraag heeft de medisch adviseur van appellante mogen vragen om voor zijn beoordeling een medisch onderzoek of huisbezoek te doen. Appellante heeft ook geen stukken ingebracht van de kinderpsychiater waaruit blijkt dat een huisbezoek voor haar te belastend is. Dat het college al in het bezit is van medische informatie over appellante in verband met een woningaanpassing, maakt niet dat een huisbezoek, dan wel fysiek medisch onderzoek daarom niet langer nodig zou zijn. Die stukken zien op een eerdere aanvraag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), terwijl het hier gaat om recente informatie die de medisch adviseur nodig heeft om een advies over de medische noodzaak voor een gehandicaptenparkeerkaart te kunnen geven.
2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college de medisch adviseur van Treve een andere beoordelingswijze had kunnen voorhouden. Er had volstaan kunnen worden met het opvragen van informatie bij de kinderpsychiater en met de medische rapportages en ondersteuningsplannen die opgesteld zijn ten behoeve van eerdere beoordelingen door Treve Advies en Argonaut in het kader van aanvragen op grond van de Wmo. Een huisbezoek is voor appellante te belastend en onnodig. Het voorstel om op een andere wijze medische informatie te verkrijgen past binnen het VIA-protocol en binnen artikel 2 van de Regeling. Verder is er niet gevraagd om een verklaring van de kinderpsychiater waaruit blijkt dat de huisbezoek te belastend zou zijn.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Ook de Raad is van oordeel dat de medisch adviseur van appellante heeft mogen vragen om, conform de regelgeving en het protocol betreffende een aanvraag als hier aan de orde, voor zijn beoordeling een medisch onderzoek of huisbezoek te doen. Er is immers niet naar voren gekomen dat daartegen objectiefmedische bezwaren bestonden. Dat wordt niet anders doordat het college niet heeft gevraagd om een verklaring van de kinderpsychiater met die strekking.
3.2.
Uit wat onder 3.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en B.J. van de Griend en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) R. van Doorn