ECLI:NL:CRVB:2022:2746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21/2891 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder op 14 juli 2021 een uitspraak gedaan in een zaak waarbij de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) was beëindigd per 3 november 2019. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad overwoog dat voor ontvankelijkheid van het hoger beroep vereist is dat er een procesbelang is. Dit betekent dat het resultaat dat de indiener van het beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en dat dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. In dit geval was het hoger beroep gericht op de toekenning van een ZW-uitkering over de periode van 3 november 2019 tot 15 november 2019. De Raad concludeerde dat appellante geen procesbelang had, omdat zij in de maand november 2019 inkomsten had die invloed hadden op de hoogte van een eventuele ZW-uitkering.

Het Uwv had gesteld dat de hoogte van het inkomen van appellante in november 2019 leidde tot de conclusie dat de uitkomst van het hoger beroep geen financiële gevolgen voor haar zou hebben. Dit werd niet weersproken door de gemachtigde van appellante. Daarnaast had appellante ook aangevoerd dat er procesbelang zou zijn in de vorm van een vergoeding van de proceskosten, maar de Raad oordeelde dat aan deze wens geen procesbelang kon worden ontleend. Uiteindelijk werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2891 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2021, 20/4667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 7 december 2022
Zitting heeft: S. Wijna
Griffier: K.M. Geerman
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Namens appellante is
mr. R.W. de Gruijl verschenen, opvolgend gemachtigde van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister. Belanghebbende is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Volgens vaste rechtspraak is voor ontvankelijkheid vereist dat er een procesbelang is.
Voor de vraag of sprake is van procesbelang is volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
Geoordeeld wordt dat het resultaat dat appellante met het hoger beroep nastreeft, geen feitelijke betekenis kan hebben. Hiertoe wordt overwogen dat appellante hoger beroep heeft ingesteld tegen een besluit van het Uwv waarbij haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is beëindigd per 3 november 2019. Aan appellante is per 15 november 2019 opnieuw een ZW-uitkering toegekend wegens een nieuwe ziekmelding uit een ander dienstverband. Het hoger beroep ziet derhalve op de toekenning van een ZW-uitkering over de periode 3 november 2019 tot 15 november 2019.
Voorafgaand aan de zitting en ter zitting is aan de orde gesteld wat het belang is van appellante bij een oordeel over haar hoger beroep. Besproken is dat appellante in de maand november inkomsten heeft gehad en dat deze inkomsten invloed hebben op de hoogte van een eventueel toe te kennen ZW-uitkering over de periode in geding. Het Uwv heeft gesteld, onder verwijzing naar de gegevens opgenomen in Suwinet, dat (de hoogte van) het inkomen van appellante in de maand november 2019 leidt tot de conclusie dat de uitkomst van het hoger beroep voor appellante geen financiële gevolgen heeft. De gemachtigde van appellante heeft dit niet weersproken. Verder heeft het Uwv onweersproken gesteld dat de wachttijd is samengeteld en dat aan appellante vanaf augustus 2020 een WIA-uitkering is toegekend.
Appellante heeft tenslotte nog gesteld dat een procesbelang is gelegen in een vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9279) volgt echter dat aan de door appellante gewenste proceskostenveroordeling geen procesbelang kan worden ontleend.
De conclusie is dat appellante geen procesbelang heeft. Het hoger beroep wordt daarom nietontvankelijk verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) K.M. Geerman (getekend.) S. Wijna