ECLI:NL:CRVB:2022:2816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
17/3239 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 17/3239 ZW. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 2 juni 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waardoor appellante haar hoger beroep heeft ingetrokken. De Raad heeft vervolgens de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt in verband met het verzoek om schadevergoeding.

De Raad heeft overwogen dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet langer dan vier jaar mag duren. In dit geval heeft de procedure echter meer dan zes jaar geduurd, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden. De Raad heeft de Staat veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan appellante van € 2.500,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.415,50. De kosten voor het verzoek om schadevergoeding zijn begroot op € 379,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken door D. Hardonk-Prins, met K.M. Geerman als griffier.

Uitspraak

17.3239 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2017, 16/6390 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 22 december 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 2 juni 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, naar aanleiding van de inhoud van een rapport van een door de Raad ingeschakelde deskundige.
Op 7 juli 2022 heeft mr. Beelaard namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Tevens is verzocht om vergoeding van de schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 2 juni 2022 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
1.3.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.897,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze), in totaal € 3.415,50.
2. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
3. Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
3.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
3.2.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt (zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91).
3.3.
In dit geval is het tegemoetkomend besluit op 2 juni 2022 bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 13 maart 2016 tot de bekendmaking van het tegemoetkomend besluit heeft de procedure ruim zes jaar geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim twee jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2.500,-. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene tot een bedrag van € 2.500,-.
4. In verband met het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 379,50 (1 punt met wegingsfactor van 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.415,50;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot een betaling aan betrokkene van vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.M. Geerman