ECLI:NL:CRVB:2022:327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
20/4031 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onduidelijkheid over gewerkte uren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over het aantal gewerkte uren bij Grillroom X. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 2.399,21 teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat appellante meer uren in de grillroom aanwezig was dan zij had opgegeven, en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen juiste informatie te verstrekken over het aantal gewerkte uren. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die stelt dat aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren veronderstelt dat er op geld waardeerbare arbeid wordt verricht. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat haar aanwezigheid niet als arbeid moest worden aangemerkt, ook al was dit in ruil voor gratis eten.

De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen een herhaling van de argumenten die zij in beroep had aangevoerd. De Raad vond de motivering van de rechtbank overtuigend en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.

Uitspraak

20.4031 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2020, 20/1805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 8 februari 2022
Zitting heeft: M. Hillen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. Beerens
Ter zitting is appellante verschenen, bijgestaan door mr. F. Ayar, advocaat. Als tolk is verschenen A. Khabote. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 8 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van
6 mei 2019 ingetrokken en de bijstand over de periode van 6 mei 2019 tot en met 31 juli 2019 teruggevorderd tot een bedrag van € 2.399,21. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante meer uren heeft gewerkt bij Grillroom X (grillroom) dan dat zij heeft opgegeven. Door geen duidelijkheid te verschaffen over de feitelijke omvang van de werkzaamheden kan het college het recht op bijstand niet vaststellen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. Niet in geschil is dat appellante meer uren in de grillroom aanwezig is geweest dan zij – middels haar loonspecificaties – bij het college heeft opgegeven. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2890) veronderstelt de aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een bestaande werkplek dat de desbetreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht. Appellante heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat in de opgegeven urenregistraties, anders dan in haar loonspecificaties, ook haar aanwezigheid is opgenomen op de dagen dat zij ging meehelpen in ruil voor gratis eten, maakt niet dat ‘dit meehelpen’ niet ook als op geld waardeerbare arbeid moet worden aangemerkt. Het verrichten van op geld waardeerbare arbeid is een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten (vergelijk de uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646). Hierbij is niet alleen van belang het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Door geen juiste informatie te verschaffen over het aantal gewerkte uren heeft appellante haar inlichtingenverplichting geschonden. Het aantal gewerkte uren kan, anders dan door appellante aangevoerd, niet vastgesteld worden aan de hand van haar loonspecificaties, nu het aantal gewerkte uren groter is dan de omvang die hieruit volgt. Daarnaast is appellante tijdens waarnemingen werkend aangetroffen op tijden die niet op de urenregistraties zijn vermeld. Over het daadwerkelijk gewerkte aantal uren heeft appellante geen duidelijkheid verschaft als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college was op grond hiervan gehouden het recht op bijstand in te trekken en tot terugvordering over te gaan. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien of strijd met het evenredigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog aan toe dat de intentie van het meehelpen, het verrichten van werkzaamheden, namelijk in de hoedanigheid als goede vriendin, dat oordeel niet anders maakt.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) M. Hillen