Uitspraak
20.686 WIA, 20/687 WIA
mr. L.J.M.M. de Poel, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.
OVERWEGINGEN
80 tot 100% en dat appellant met ingang van 17 maart 2018 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
17 maart 2018 geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
1 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226, heeft de Raad in lijn met deze uitspraak benadrukt dat ook de bestuursrechter bij zijn beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit informatie zal betrekken die in beroep of hoger beroep is ingebracht, voor zover die betrekking heeft op de datum in geding.
17 maart 2016 noch op 17 maart 2018 als duurzaam kan worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat uit de rechtspraak van de Raad, onder meer de onder 4.3 genoemde uitspraak van
4 februari 2009, volgt dat bij de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid beoordeeld moet worden de inschatting die de verzekeringsarts heeft gemaakt op grond van de medische informatie, voor zover betrekking hebbend op de datum in geding, in dit geval de data 17 maart 2016 en 17 maart 2018. Dat een behandeling – achteraf gezien – geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten, vormt op zichzelf geen grond om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bestond ten tijde van de datum in geding, voor onjuist moet worden gehouden. Gewezen wordt op de uitspraak van de Raad van 22 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1489. De in hoger beroep ingebrachte brief van Fivoor van 16 juni 2021, waarin is vermeld dat na de behandeling van appellant in de periode van december 2020 tot juni 2021 is geconcludeerd dat sprake is van een chronische handicap, waarin verdere behandeling geen resultaat mee zal bieden, kan als zodanig dan ook geen grond bieden om te concluderen dat op de data in geding werd voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een IVA-uitkering.
GZ-psycholoog T. Stoel, werkzaam bij Fivoor, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de duurzaamheid betrokken dat bij appellant sprake is van somberheid, agressie-regulatieproblematiek, dwangklachten (voornamelijk betreffende persoonlijke hygiëne) en gokproblemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant zich bij Fivoor in september 2016, dus een aantal maanden ná 17 maart 2016, heeft gemeld vanwege de bij hem bestaande problematiek. Na de intake heeft Fivoor besloten de behandeling niet in eerste instantie te richten op de dwanghandelingen maar op de gokverslaving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat bij de curatieve sector in 2016 voor appellant nog duidelijk behandelmogelijkheden werden gezien die gericht waren op een verbetering van het functioneren van appellant en daarmee de belastbaarheid.