ECLI:NL:CRVB:2022:371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 20 juli 2017 ziekmeldde met fysieke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 20 augustus 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze artsen hebben vastgesteld dat appellante, ondanks haar klachten, in staat is om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling inzichtelijk en begrijpelijk was en dat de klachten van appellante niet medisch objectiveerbaar zijn. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat er een verdergaande urenbeperking had moeten worden vastgesteld, maar de Raad heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is voor een verdergaande verminderde duurbelastbaarheid.
De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geen nieuwe gegevens ontvangen die de eerdere oordelen zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.