ECLI:NL:CRVB:2022:375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 20 augustus 2015 ziek meldde, heeft na haar ziekmelding werkzaamheden verricht als medewerker montage en verpakken. Het Uwv weigerde op 4 augustus 2017 de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland oordeelde in de eerdere procedure dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, maar bevestigde de afwijzing van de WIA-uitkering.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij door haar beperkingen niet in staat is de functie van medewerker montage en verpakken te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de praktische schatting aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Raad concludeerde dat de functie passend was en dat de verdiensten representatief waren voor de resterende verdiencapaciteit van appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de Staat werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure met vijf maanden is overschreden, wat geheel aan de rechterlijke fase te wijten is. De proceskosten van appellante zijn begroot op € 379,50, die eveneens door de Staat moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om de redelijke termijn in procedures te respecteren.