ECLI:NL:CRVB:2022:38

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/2183 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar Ziektewet-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die zich op 20 december 2017 ziek meldde met pijnklachten in haar rechterarm en -hand, ontving vanaf 25 december 2017 een Ziektewet-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 20 januari 2019, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen zijn onderschat. Ze heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep niet gevolgd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd waren. Appellante heeft niet aangetoond dat zij door het gebruik van citalopram medicatie meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen, zoals appellante had verzocht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20.2183 ZW

Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 mei 2020, 19/2910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Djamal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Belder, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als vouwer wasserette. Op 20 december 2017 heeft zij zich ziek gemeld met pijnklachten in haar rechterarm en -hand. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 27 december 2017 met ingang van 25 december 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 99,11% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 december 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 20 januari 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 mei 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In afwijking van het primaire besluit wordt de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 95,87%. Aan het bestreden besluit liggen een aangepaste FML van 7 mei 2019 en rapporten van 9 april 2019 en 8 mei 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 17 mei 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de maatgevende arbeid op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijke overtuigende wijze is gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de geduide functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden van beroep gehandhaafd. Zij heeft staande gehouden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en het Uwv haar psychische en fysieke beperkingen heeft onderschat. Volgens appellante is het rapport van de huisarts van 26 april 2019 ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Ter zitting heeft appellante nog toegelicht dat uit deze informatie blijkt dat zij citalopram medicatie gebruikt, waarbij zij niet aan het verkeer mag deelnemen en geen apparaten mag besturen. Appellante houdt voorts staande dat zij door haar beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep al naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen (nieuwe) medische informatie overgelegd, die tot een ander oordeel leidt.
4.3.
De grond van appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen vanwege het gebruik van citalopram medicatie, waarbij zij niet aan het verkeer mag deelnemen en geen apparaten mag besturen, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 april 2019 en 8 mei 2019 gemotiveerd toegelicht dat de start van de citalopram medicatie tegen depressieve klachten van ruim na de datum in geding is, waardoor hiervoor geen beperking aangenomen moet worden. Appellante heeft ook niet aannemelijk gemaakt dan wel met nadere medische gegevens onderbouwd dat zij vanwege medicatiegebruik op de datum in geding meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
4.4.
Er bestaat gelet op het vorenstaande geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals door appellante is verzocht.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) J.J.C. Vorias