ECLI:NL:CRVB:2022:384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na langdurige ziekte en de vaststelling van de belastbaarheid van de appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die geen recht meer had op ziekengeld. De appellante, die als telefoniste werkte, had zich op 6 februari 2017 ziek gemeld met meerdere medische klachten en was op 1 april 2017 uit dienst getreden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij met ingang van 11 januari 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond, heeft de appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een medewerker. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de appellante in de gelegenheid te stellen te reageren op een rapport van de verzekeringsarts. Na de indiening van de reactie en de daaropvolgende reactie van het Uwv, hebben partijen besloten geen gebruik te maken van het recht om nader gehoord te worden.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van de appellante. De rechtbank had eerder het beroep van de appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de functionele mogelijkheden van de appellante correct had vastgesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het hoger beroep van de appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.