ECLI:NL:CRVB:2022:470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand met betrekking tot kasstortingen en bijschrijvingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand aan de orde zijn. Appellanten ontvangen sinds 18 augustus 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek zijn bankafschriften en een schriftelijke verklaring over overschrijvingen van derden en kasstortingen overgelegd. Het college heeft vastgesteld dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 augustus 2019 kasstortingen en overschrijvingen van derden op hun rekening hebben ontvangen. Dit heeft geleid tot de herziening van de bijstand en de intrekking van het recht op bijstand voor de maand juli 2019, alsook tot een terugvordering van € 2.869,43.
Daarnaast is aan appellanten een boete opgelegd van € 1.430,- wegens de schending van de inlichtingenverplichting. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de bedragen die op hun rekening zijn bijgeschreven leningen betreffen en dus niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellanten deze stelling niet hebben onderbouwd met controleerbare gegevens. De Raad concludeert dat appellanten redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat de overschrijvingen en kasstortingen invloed konden hebben op hun recht op bijstand en dat zij deze hadden moeten melden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De boete is volledig afgelost, en de Raad oordeelt dat de opgelegde boete evenredig is. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier, op 8 maart 2022.