Uitspraak
19.5283 PW
OVERWEGINGEN
.Dat appellant niet is verschenen omdat hij vreesde voor zijn aanhouding, komt voor zijn rekening en risico. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant op grond van de Participatiewet (PW). Appellant ontving sinds 27 december 2018 bijstand, maar na een melding dat hij voortvluchtig zou zijn, heeft de gemeente Utrecht een onderzoek ingesteld. Appellant heeft niet gereageerd op uitnodigingen voor gesprekken op 21 en 26 maart 2019, omdat hij vreesde voor zijn aanhouding. De gemeente heeft vervolgens de bijstand per 27 december 2018 ingetrokken, omdat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand terecht is, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats. De Raad benadrukt dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het college heeft de nodige stappen ondernomen om de rechtmatigheid van de bijstand te onderzoeken, en appellant heeft geen aanvullende informatie verstrekt die zijn recht op bijstand zou kunnen onderbouwen. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand op juiste gronden is gebeurd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.