ECLI:NL:CRVB:2022:510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
19/5024 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van jeugdhulpvoorzieningen en de relatie tussen Jeugdwet en Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder en advocaat mr. B. van Dijk, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, die hem een voorziening voor jeugdhulp had verstrekt op basis van de Jeugdwet. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de zorgbehoefte van de appellant. De Raad concludeert dat de eerder toegekende 10 uur per week voor individuele begeleiding niet onvoldoende is, ondanks de argumenten van de appellant die steunen op een urenoverzicht en een sociaal emotioneel onderzoek. De Raad benadrukt dat de Wet langdurige zorg (Wlz) een ander beoordelingskader heeft dan de Jeugdwet (Jw) en dat de enkele omstandigheid dat appellant inmiddels een Wlz-indicatie heeft, niet leidt tot een andere conclusie. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.5024 JW

Datum uitspraak: 2 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2019, 19/57 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak 21/424 JW, gedeeltelijk via beeldbellen, plaatsgevonden op 19 januari 2022. Namens appellant zijn verschenen zijn moeder [naam moeder] en mr. Van Dijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.K.L. Vos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft appellant bij besluit van 29 augustus 2018, gehandhaafd bij besluit van 19 december 2018 (bestreden besluit), op grond van de Jeugdwet (Jw) voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019 een voorziening voor jeugdhulp verstrekt, bestaande uit individuele begeleiding basis (informele zorg) voor 10 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze voorziening is verleend naast reeds toegekende voorzieningen voor jeugdhulp.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het onderzoek van het college voldoet aan de zorgvuldigheidseisen zoals deze door de Raad in zijn uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477 zijn geconcretiseerd. De medewerkers van WIJ Groningen/Hoogkerk , die het onderzoek voor het college hebben verricht, hebben de gebleken problematiek van appellant vertaald naar het aantal te indiceren uren. Appellant kwam in de voorgaande jaren ook in aanmerking voor 10 uur per week informele zorg. Uit de stukken blijkt niet dat 10 uur per week informele zorg onvoldoende was en dat de zorgbehoefte van appellant is toegenomen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat met het door zijn moeder, die ook zijn begeleider is, gemaakte urenoverzicht van de door haar gegeven zorg (urenoverzicht), een actueel sociaal emotioneel onderzoek en een besluit van CIZ van 8 januari 2021, waarbij appellant per 8 januari 2021 is geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), voldoende is onderbouwd dat 10 uur per week voor begeleiding individueel basis (informele zorg) onvoldoende is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de hiervoor onder 2 weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gevonden om tot een ander oordeel over het bestreden besluit te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad voegt hieraan toe dat het college het urenoverzicht en het sociaal emotioneel onderzoek heeft betrokken bij het onderzoek en voldoende heeft gemotiveerd waarom deze stukken niet meebrengen dat 10 uur per week voor begeleiding individueel basis (informele zorg) onvoldoende is naast de overige verleende voorzieningen voor jeugdhulp. Verder onderschrijft de Raad het standpunt van het college dat de Wlz een ander beoordelingskader en karakter heeft dan de Jw en dat aan de enkele omstandigheid dat appellant inmiddels een Wlz-indicatie heeft niet de door hem gewenste betekenis toekomt.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek als voorzitter en L.M. Tobé en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.
(getekend) H. Benek
(getekend) E.J. van der Veldt