ECLI:NL:CRVB:2022:683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
19/691 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling en onderzoek naar vermogen in het buitenland van AIO-gerechtigden

In deze zaak gaat het om de intrekking van de AIO-aanvulling van appellanten, die sinds 1 november 2009 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden, waarbij appellanten een verblijf in Turkije hebben opgegeven. De Svb heeft vastgesteld dat appellanten geen melding hebben gemaakt van een onroerende zaak in Turkije, wat leidde tot de intrekking van de AIO-aanvulling over de periode van november 2009 tot en met september 2017. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de Svb ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen verschillende groepen AIO-gerechtigden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door appellanten aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen dan in eerdere uitspraken is gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen ongerechtvaardigd verschil in behandeling is en dat de intrekking van de AIO-aanvulling terecht is gebeurd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 22 maart 2022 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren. De zaak benadrukt de noodzaak voor AIO-gerechtigden om alle relevante informatie over vermogen in het buitenland tijdig te verstrekken om recht op bijstand te kunnen behouden.

Uitspraak

19.691 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 februari 2019, 18/878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. Namens appellanten is mr. Küçükünal verschenen. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In aanvulling op hun ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvingen appellanten sinds 1 november 2009 bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
Vanaf 2013 voert de Svb een gefaseerd onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. In het kader van dit meerjarige onderzoek hebben appellanten een formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ingevuld, waarbij zij een concreet verblijfsadres in Turkije hebben opgegeven, heeft een huisbezoek op het uitkeringsadres plaatsgevonden en heeft vervolgens het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije.
1.3.
Het dossier van appellanten is geselecteerd voor het project AIO tweede tertaal 2016. Dit betreft een onderzoek naar het verblijf en vermogen in het buitenland. Appellanten hebben op 8 april 2015 het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ingevuld. Appellanten hebben vermeld dat zij in juli 2015 naar het buitenland zullen gaan, dat zij dan op een bepaald adres zullen verblijven bij familie en dat zij geen vermogen in het buitenland hebben. Een medewerker van de afdeling Handhaving van de Sociale verzekeringsbank (medewerker) heeft vervolgens een nader onderzoek ingesteld. In dat kader heeft het Bureau Attaché een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. Bureau Attaché heeft de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een brief van
22 maart 2017. In deze brief staat vermeld dat bij de afdeling OZB van de deelgemeente [deelgemeente] een perceel met daarop een woning (kadastrale ligging 13199 Kavel 4) vanaf 1988 op naam van appellante en vanaf 1995 tot 19 maart 2015 op naam van appellanten stond geregistreerd. Op die datum hebben appellanten die woning overgedragen. Door een lokale makelaar is deze woning op 22 maart 2017 getaxeerd op een bedrag van € 25.000,- per 2015. De medewerker heeft de bevindingen van zijn onderzoek neergelegd in een rapport van 3 april 2017.
1.4.
Bij brief van 21 april 2017 heeft de Svb appellanten verzocht om nadere informatie over de verkoop en de opbrengst van de hiervoor genoemde woning. Deze informatie is niet door appellanten verstrekt.
1.5.
De Svb heeft nadien in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 29 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2017 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellanten over de periode van november 2009 tot en met september 2017 in te trekken. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten geen melding hebben gemaakt van het bezit van een onroerende zaak in Turkije. Appellanten hebben geen informatie verstrekt over de waarde of de waardeontwikkeling in de periode van aanschaf tot verkoop van deze onroerende zaak noch over de verkoop hiervan zodat het recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen, behoudens over de periode van 1 januari 2015 tot en met 19 maart 2015. Over die periode hebben appellanten wegens te groot vermogen geen recht op AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voeren hiertoe aan dat de Svb met het onder 1.3 genoemde onderzoek een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen verschillende groepen AIO-gerechtigden. Derhalve is sprake van een onrechtmatig onderzoek en kunnen de resultaten van dit onderzoek niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten zijn tegelijkertijd met de uitnodiging voor de zitting gewezen op de uitspraak van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2624, in welke zaak de gemachtigde van appellanten tevens als advocaat optrad en de Svb ook de wederpartij was. De Raad is in deze uitspraak uitvoerig ingegaan op het ook thans door appellanten ter zitting nader toegelichte standpunt en heeft in deze uitspraak onder meer verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1498, waarbij eveneens de gemachtigde van appellanten als advocaat optrad en de Svb ook de wederpartij was. Ter onderbouwing van hun beroepsgrond hebben appellanten– samengevat – naar voren gebracht dat uit de interne werkinstructie van de Svb, zoals deze gold op 1 december 2017, de werkinstructie “AIO Nederland 2019” en een brief van de Svb van 18 maart 2021 met betrekking tot door de gemachtigde van appellanten in het kader van een Wob-verzoek gestelde vragen over het melden van vakantie of verblijf in het buitenland van AIO-gerechtigden volgt, dat bij een vakantiemelding van een in Nederland geboren AIO-gerechtigde nooit en bij AIO-gerechtigden geboren in een ander land dan Nederland altijd nader onderzoek naar vermogen in het buitenland wordt verricht. De Raad heeft in de uitspraak van 12 oktober 2021 geoordeeld (zie rechtsoverwegingen 4 tot en met 7) dat deze stukken geen aanleiding vormen voor de ook in deze zaak door appellanten getrokken conclusie, dat bij de inrichting van de onderzoeken van de twee groepen AIO-gerechtigden naar vermogen in het buitenland sprake is van een verschil in behandeling naar aanleiding van de enkele vakantiemelding, laat staan dat bij de uitvoering van deze onderzoeken sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van beide groepen AIO-gerechtigden. Appellanten hebben geen andere beroepsgronden aangevoerd dan waarover in de genoemde uitspraak een oordeel is gegeven. Geen aanleiding bestaat om in de hier aan de orde zijne zaak tot een ander oordeel te komen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de onder 3 genoemde beroepsgrond faalt. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.E. Mink