ECLI:NL:CRVB:2022:842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
21/205 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens onvoldoende informatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Turkije woont, had meerdere aanvragen voor een WAO-uitkering ingediend, maar deze waren door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet de benodigde informatie had aangeleverd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om de aanvraag van de appellant niet in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er onvoldoende gegevens waren om een beslissing te nemen.

De appellant had eerder al aanvragen ingediend die ook waren afgewezen om dezelfde reden. Ondanks dat de appellant had aangegeven dat hij in het verleden in Nederland had gewerkt en ziek was, had hij geen nieuwe informatie verstrekt die het Uwv in staat had gesteld om zijn aanvraag te beoordelen. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv de appellant in de gelegenheid had gesteld om de ontbrekende gegevens aan te leveren, maar dat de appellant hier niet op had gereageerd. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21 205 WAO

Datum uitspraak: 13 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2020, 20/164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door R. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft meerdere aanvragen om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. De eerdere aanvragen zijn buiten behandeling gesteld door het Uwv bij besluiten van 9 mei 2016, 12 augustus 2016 en 24 oktober 2016 omdat appellant de door het Uwv verzochte ontbrekende gegevens niet heeft ingezonden.
1.2.
In verband met een verzoek om terug te komen van de besluiten van 9 mei 2016, 12 augustus 2016 en 24 oktober 2016 heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2017 geweigerd om terug te komen van deze besluiten. Bij de beslissing op bezwaar van 13 april 2017 heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 4 januari 2017 ingediende bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Dit besluit is in stand gelaten in de uitspraak van de Raad van 26 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2966. In deze uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van verzoeker om een arbeidsongeschiktheidsuitkering over te gaan en dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten.
1.3.
Het verzoek van appellant om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2018, is afgewezen bij uitspraak van 28 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2102 (herzieningsuitspraak). De Raad heeft in die uitspraak overwogen dat wat verzoeker naar voren heeft gebracht, niet is aan te merken als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
1.4.
In een fax-bericht van 7 oktober 2019 heeft appellant aan het Uwv te kennen gegeven te wachten op een nieuwe beslissing en verzoekt hij het Uwv hem een WAO-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit bericht opgevat als een verzoek van appellant om terug te komen van de beslissing op bezwaar van 13 april 2017. Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van dat besluit omdat appellant geen nieuwe informatie heeft ingebracht. Bij brief van 2 december 2019 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag compleet te maken en verzocht de ontbrekende gegevens te verstrekken. Appellant heeft niet de gevraagde gegevens verstrekt.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 16 december 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 17 oktober 2019 ingediende bezwaar onder wijziging van de reden ongegrond verklaard. De aanvraag van appellant wordt niet in behandeling genomen omdat er onvoldoende informatie is om een beslissing te kunnen nemen op zijn aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2637), geconstateerd dat alle eerdere aanvragen van appellant voor een WAO-uitkering door het Uww op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling zijn gesteld. Volgens de rechtbank heeft het Uwv daarom terecht in bezwaar toepassing gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. In het geval het Uwv toepassing geeft aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb en een aanvraag buiten behandeling stelt omdat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, dient het Uwv de betrokkene in de gelegenheid te hebben gesteld om de aanvraag binnen een door het Uwv gestelde termijn aan te vullen. De rechtbank stelt vast dat het Uwv bij brief van 2 december 2019 appellant in de gelegenheid heeft gesteld om de ontbrekende gegevens aan te leveren. Hierop heeft appellant niet gereageerd, anders dan telefonisch aan het Uwv mee te delen dat hij de stukken al eerder heeft verstuurd. Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv hierdoor onvoldoende gegevens om de aanvraag te beoordelen. Dit betekent dat het Uwv met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de aanvraag van appellant buiten behandeling mocht stellen.Voor zover appellant ter zitting heeft gesteld dat hij de ontbrekende informatie al eerder aan het Uwv heeft toegestuurd en deze informatie in Nederland is kwijtgeraakt, overweegt de rechtbank dat appellant deze stelling niet heeft onderbouwd. Dit betoog slaagt dan ook niet. Het Uwv heeft terecht beslist om de aanvraag van appellant niet in behandeling te nemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij van 1979 tot 1988 in Nederland in een vleesfabriek heeft gewerkt. Ook heeft hij bij een tapijtfabriek in [vestigingsplaats] gewerkt van 1980 tot 1988. Appellant geeft aan dat hij ziek is, in Turkije in het ziekenhuis heeft gelegen en dat hij in Turkije niet vrij kan leven. Appellant wil een WAO-uitkering. Appellant heeft tevens aangevoerd financiële problemen te hebben.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de 3.1 en 3.2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het Uwv heeft het bericht van appellant van 7 oktober 2019 opgevat als een nieuwe aanvraag voor een WAO-uitkering. Deze aanvraag heeft het Uwv echter niet in behandeling genomen omdat er onvoldoende informatie voorhanden is om op de aanvraag van appellant te kunnen beslissen. Op het verzoek van het Uwv om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nog ontbrekende gegevens in te brengen heeft appellant niet gereageerd. Zonder deze gegevens kan het Uwv niet beoordelen of appellant recht heeft op de gevraagde WAOuitkering. Het Uwv was dan ook, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Het oordeel van de rechtbank en de gronden die tot dat oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Volstaan wordt verder daarnaar te verwijzen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R. van der Heide