ECLI:NL:CRVB:2022:919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
20/1458 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 maart 2020 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem ongegrond verklaarde. Appellante, geboren in 1940, heeft beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken en heeft op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aangevraagd. Het college heeft haar een maatwerkvoorziening van 255 minuten per week toegekend, maar appellante verzocht om uitbreiding van deze ondersteuning.

Het college heeft in een besluit van 2 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2019, de maatwerkvoorziening vastgesteld op 255 minuten per week, waarbij het college de tijd voor afwassen niet heeft meegeteld, omdat appellante dit zelf doet. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college binnen de kaders van het CIZ-protocol is gebleven en voldoende heeft gemotiveerd waarom 255 minuten per week aan ondersteuning voldoende is.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de normtijden in de Uitvoeringsregels van het CIZ-protocol niet zijn gebaseerd op objectief onderzoek en dat het college niet had mogen afwijken van de normtijd voor afwassen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het college de normtijden van het CIZ-protocol correct heeft toegepast en dat appellante zelf heeft verklaard de afwas te doen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20.1458 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 maart 2020, 19/3629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 20 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.S. Eisenberger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Namens appellante is mr. Eisenberger verschenen, vergezeld van P.W.M. de Pagter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. el Jarroudi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1940, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband hiermee heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Naar aanleiding van een verzoek van appellante om uitbreiding van de huishoudelijke ondersteuning heeft het college onderzoek gedaan naar haar situatie.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante voor onbepaalde tijd een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt voor 255 minuten per week, te ontvangen in zorg in natura. De maatwerkvoorziening voorziet in de volledige overname van het zware huishoudelijke werk, de gedeeltelijke overname van het lichte huishoudelijke werk en de volledige overname van de wasverzorging. Het college heeft geen tijd toegekend voor afwassen, omdat is gebleken dat appellante de afwas zelf doet. Verder is 25 minuten extra toegekend voor zowel stofzuigen als stof afnemen in verband met de COPD-klachten van appellante. De totale omvang van de maatwerkvoorziening per week heeft het college bepaald op 245 minuten, naar boven afgerond op 255 minuten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het college binnen de kaders van het CIZ-protocol is gebleven door in de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2018 met de bijlage Normtijden huishoudelijke ondersteuning (Uitvoeringsregels) een uitsplitsing aan te brengen binnen de verschillende activiteiten. Het college heeft afdoende gemotiveerd waarom voor appellante 255 minuten per week aan huishoudelijke ondersteuning voldoende is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de invulling in de Uitvoeringsregels van de normtijden van het CIZ-protocol niet berust op objectief, door onafhankelijke derden verricht onderzoek, zoals bedoeld in de uitspraken van de Raad van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403. De Uitvoeringsregels zijn daarom onverbindend. Verder mocht het college niet de in de Uitvoeringsregels vermelde tijd van 15 minuten voor afwassen in mindering brengen op de normtijd voor licht huishoudelijk werk uit het CIZ-protocol, omdat het college niet heeft onderzocht of dit passend is in de situatie van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college voor de vaststelling van de omvang van de benodigde huishoudelijke ondersteuning heeft kunnen uitgaan van de normtijden van het CIZ-protocol. Uit het CIZ-protocol blijkt dat de normtijden zijn opgebouwd uit diverse activiteiten. Door in de Uitvoeringsregels binnen die normtijden per activiteit aan te geven hoeveel tijd daaraan wordt toegekend en daarbij steeds te toetsen of deze tijd ook in het individuele geval gehanteerd kan worden, is het college gebleven binnen de kaders van het CIZ-protocol en de rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van de Raad van 30 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:289). De verwijzing naar de uitspraken van 18 mei 2016 gaat daarom niet op.
4.2.
Verder is niet in geschil dat appellante tijdens het onderzoek heeft verklaard zelf de afwas te doen. Niet valt in te zien dat van deze verklaring niet kan worden uitgegaan. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het college, door bij de berekening van de omvang voor huishoudelijke ondersteuning geen tijd voor afwassen mee te nemen, te weinig tijd heeft toegekend.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) L.C. van Bentum.