ECLI:NL:CRVB:2023:1018
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermogen en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante. De intrekking van de bijstand vond plaats omdat appellante niet had gemeld dat zij beschikte over een bankrekening met een saldo dat de voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen overschreed. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had de bijstand van appellante met ingang van 9 december 2019 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellante was het niet eens met de berekening van haar vermogen en de brutering van de terugvordering. De Raad oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde niet slagen. Positieve vermogensbestanddelen kunnen alleen worden gesaldeerd met schulden waarvan vaststaat dat er een concrete terugbetalingsverplichting aan verbonden is, en die verplichting moet al bestaan hebben bij aanvang van de bijstand. Aangezien de schuld aan de Belastingdienst pas na de aanvang van de bijstand was ontstaan, kon deze niet in mindering worden gebracht op het vermogen van appellante. De Raad bevestigde dat de interingsnorm niet van toepassing is bij intrekking van bijstand, en dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door haar bankrekening niet te melden. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en appellante kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.