ECLI:NL:CRVB:2023:1021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
22/2833 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de Ziektewet na ziekteverzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als assemblagemedewerker werkte, had zich op 16 september 2019 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 5 februari 2021 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische beperkingen te licht waren ingeschat.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv niet zorgvuldig was voorbereid, omdat er geen hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische klachten van appellant, waaronder hoge bloeddruk, en dat de FML adequaat was aangepast.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de rol van medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

22/2833 ZW
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 juli 2022, 21/5215 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft medische informatie ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2023 ingediend.
Appellant heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Voor appellant is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assemblagemedewerker trapliften voor 32,13 uur per week. Op 16 september 2019 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 12 augustus 2020 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zijn er vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen is berekend dat appellant nog 82,30% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 4 januari 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van
5 februari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 januari 2021 bij besluit van 30 augustus 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard en vastgesteld dat het ziekengeld per 12 februari 2021 wordt beëindigd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat er in de bezwaarfase geen hoorzitting is gehouden. Omdat het Uwv niet aan appellant heeft gevraagd of hij van een hoorzitting af wil zien, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kent en daarom vernietigd moet worden.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 maart 2022 de FML gewijzigd en aanvullende beperkingen gesteld in verband met de hoge bloedruk van appellant. In het bestreden besluit waren deze extra beperkingen nog niet onderkend. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat appellant belastbaar is voor wisselende werkomstandigheden zolang dit niet een wezenlijk gedeelte van de functie is, dat appellant in eenvoudig productiewerk deadlines en productiepieken aankan, dat hij bij eenvoudige taken een hoog handelingstempo aankan en dat hij niet mag worden blootgesteld aan meer dan 80 dB. De rechtbank heeft appellant dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zijn vertaald in de FML. Ook het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de voorbeeldfuncties met de aangepaste FML nog steeds passend zijn is door de rechtbank onderschreven.
2.3.
Omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het niet houden van een hoorzitting in de bezwaarfase in zijn belangen is geschaad en hij in beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten toe te lichten, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen te licht zijn ingeschat. Appellant heeft erop gewezen dat zijn bloeddruk in de loop van 2021 zo hoog werd dat hij in november 2021 een dotterbehandeling moest ondergaan. Op de datum in geding was bij appellant al sprake van een hoge bloeddruk en was hij niet in staat om productiefuncties te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de huisarts ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.1.
Bij het vaststellen van de belastbaarheid per 12 februari 2021 is rekening gehouden met de klachten van appellant die voortkomen uit de niet goed gereguleerde hoge bloeddruk. Zowel bij het onderzoek van de verzekeringsarts als bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de klachten als gevolg van de hoge bloeddruk betrokken en zijn hiervoor beperkingen gesteld. Het standpunt van appellant dat uit het feit dat hij in november 2021 gedotterd moest worden volgt dat de beperkingen op 12 februari 2021 onvoldoende waren, wordt niet onderschreven. Van belang is in dit verband dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in juli 2021 nog een acceptabele bloeddruk heeft gemeten en dat appellant bij dat onderzoek ook niet veel klachten meldde.
4.3.2.
In een rapport van 21 maart 2022 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat met het oog op preventie rekening dient te worden gehouden met factoren in werk waarvan bekend is dat ze de bloeddruk kunnen verhogen. Daarom zijn op 21 maart 2022 nog aanvullende beperkingen opgenomen voor deadlines, onvoorspelbare werksituaties waarbij dit een wezenlijk onderdeel vormt van de functie, verhoogd handelingstempo bij complexe taken, emotionele stress, lawaai, zware fysieke inspanning en onregelmatige werktijden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen.
4.3.3.
In reactie op de door appellant in hoger beroep ingediende informatie van de huisarts, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 januari 2023 terecht gerapporteerd dat deze informatie deels al bekend was en deels geen betrekking heeft op de situatie op de datum in geding. Daarom geeft deze informatie geen aanleiding voor twijfel aan de FML van 21 maart 2022.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten. Er bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. Schaap