Uitspraak
21 3171 WW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die van 1 mei 2017 tot en met 31 december 2017 via een uitzendbureau heeft gewerkt, heeft op 12 juni 2019 een WW-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag geweigerd, omdat de appellant niet voldeed aan de referte-eis van ten minste 26 gewerkte weken in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep heeft bestreden. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de stelling dat hij wel aan de referte-eis voldoet en dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, beoordeeld. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet aan de referte-eis voldoet, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.