ECLI:NL:CRVB:2023:1090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
21/4024 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na vergissing bij overmaking naar privérekening

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, die onder bewind staat, moet een bedrag van € 1.040,61 terugbetalen dat per vergissing op haar privérekening is overgemaakt in plaats van op de beheerrekening. Het college stelt dat appellante had moeten begrijpen dat deze bedragen niet voor haar bestemd waren, terwijl appellante aanvoert dat zij door haar onderbewindstelling niet in staat was om haar financiële belangen te behartigen en daarom niet kon begrijpen dat het geld niet voor haar was bedoeld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de bijschrijvingen op haar privérekening een vergissing waren. De Raad wijst erop dat appellante op het moment van ontvangst van de bedragen geen algemene bijstand ontving en dat de omschrijvingen van de bijschrijvingen duidelijk maakten dat het om kosten van bewind en griffiekosten ging. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen de terugvordering ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat de terugvordering in stand blijft en dat appellante geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

21/4024 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2021, 21/2249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 6 juni 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 21 december 2020 heeft het college de kosten van bijzondere bijstand tot een bedrag van € 1.040,61 van appellante teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit) bij de terugvordering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om een bedrag aan bijzondere bijstand dat appellante moet terugbetalen nadat het door een vergissing naar haar privérekening was overgemaakt, in plaats van naar de beheerrekening. Volgens het college had appellante moeten begrijpen dat zij deze bedragen ten onrechte op haar privérekening kreeg. Appellante meent dat zij dit niet kon begrijpen omdat zij juist onder bewind staat door haar onvermogen om haar financiële belangen te behartigen. De Raad komt tot het oordeel dat het appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de bijschrijvingen op haar privérekening een vergissing waren en dat het college daarom deze bedragen van haar mocht terugvorderen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam alle goederen van appellante onder bewind geplaatst als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
1.2.
Appellante heeft op 2 juni 2020 een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Op het aanvraagformulier is verzocht om het bedrag over te maken naar de beheerrekening.
1.3.
Bij twee besluiten van 18 juni 2020 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand als gift toegekend voor een bedrag van € 657,03 voor eenmalige (intake)kosten en € 150,44 voor de maandelijkse kosten van bewindvoering. Bij besluit van 26 juni 2020 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand als gift toegekend tot een bedrag van € 83,- voor kosten aan griffierecht.
1.4.
Met een e-mail van 1 juli 2020 heeft de bewindvoerder van appellante gemeld dat de toegekende bedragen niet op de beheerrekening zijn ontvangen. Volgens de uitkeringsspecificatie van 25 juni 2020 zijn de bedragen overgemaakt naar de privérekening van appellante. Naar aanleiding van dit bericht heeft een medewerker van de gemeente Rotterdam op 3 juli 2020 gebeld met appellante. Appellante heeft daarbij toegezegd het bedrag zo snel mogelijk terug te storten. Bij brief van 3 juli 2020 heeft de medewerker verwezen naar het telefoongesprek en appellante verzocht het bedrag terug te storten naar de rekening van de gemeente.
1.5.
Naar aanleiding van berichten van de gemachtigde van appellante begin december 2020 heeft het college de toegekende bijzondere bijstand alsnog overgemaakt naar de beheerrekening.
1.6.
Bij besluit van 21 december 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit), heeft het college de naar de privérekening van appellante overgemaakte bijzondere bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 1.040,61. Aan deze terugvordering ligt ten grondslag dat als gevolg van een administratieve vergissing de bedragen zijn overgemaakt naar de privérekening van appellante. Deze bedragen zijn teruggevorderd aangezien appellante had moeten begrijpen dat dit geld niet naar haar privérekening overgemaakt had moeten worden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het terugvorderingsbesluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6779) is deze in de Wet werk en bijstand gelijkluidende bepaling geschreven voor de gevallen waarin (teveel) bijstand is verleend als gevolg van een administratieve vergissing aan de zijde van het bestuursorgaan die bij de toekenning of bij de uitbetaling van de bijstand is begaan.
4.3.
Niet in geschil is dat de uitbetaling van de bijzondere bijstand op de privérekening van appellante het gevolg is van een administratieve vergissing. In geschil is of appellante dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de bedragen niet voor haar bestemd waren omdat zij onder bewind staat door haar onvermogen om haar financiële belangen te behartigen. Zij is niet in staat weloverwogen financiële beslissingen te maken. Deze grond slaagt niet om de volgende reden.
4.5.
Dat appellante niet in staat was om ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en om die reden onder bewind stond, betekent niet meteen dat zij niet redelijkerwijs kon begrijpen dat de bijgeschreven bedragen niet bedoeld waren voor haar privérekening. Appellante ontving op het moment van de ontvangst van de bedragen geen algemene bijstand van het college en ontving alleen weekgeld van haar bewindvoerder van € 45,- of € 60,-. Daarnaast hadden twee van de bijschrijvingen van de gemeente de omschrijving ‘nabet bewind t/m mei 20’ en ‘griffiekosten’. Gelet hierop had het appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de ontvangst van in totaal € 1.040,61 op haar privérekening een vergissing was en dat dit bedrag niet bedoeld was voor vrije besteding. Dat het hier om een vergissing ging is overigens al op 3 juli 2020 door een medewerker van de gemeente telefonisch besproken met appellante en op dezelfde dag is hier een schriftelijke bevestiging van verzonden aan appellante via haar bewindvoerder.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat terugvordering in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
(…)
e) anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
(…)