ECLI:NL:CRVB:2023:11

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
21/1786 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich op 2 november 2018 ziek meldde, ontving een Ziektewet (ZW) uitkering na haar dienstverband dat eindigde op 1 april 2019. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 2 december 2019, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van het Uwv als zorgvuldig beschouwde.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een medisch oordeel heeft gegeven en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, waaronder PTSS. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de psychische klachten van appellante adequaat hebben beoordeeld. De Raad heeft bevestigd dat de diagnose PTSS niet bepalend is voor de vraag of appellante arbeidsongeschikt is en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor haar. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellante is afgewezen.

Uitspraak

21 1786 ZW

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 april 2021, 20/1577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. van Kuijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kuijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Jacobs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als callcenter medewerker. Op 2 november 2018 heeft zij zich ziek gemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Het Uwv heeft aan appellante na einde dienstverband op 1 april 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 oktober 2019 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 2 december 2019 beëindigd, omdat zij op 1 november 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden om het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist, onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd te achten. Zo zijn de klachten die volgens appellante te herleiden zijn tot PTSS kenbaar bij de beoordeling betrokken en zijn er beperkingen aangenomen voor persoonlijk functioneren. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat van verdergaande beperkingen op dit onderdeel moet worden uitgegaan. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose PTSS niet als zodanig heeft erkend, heeft hij wel de daarbij horende klachten erkend en daarmee rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op het gebied van persoonlijk functioneren. Het door appellante ingebrachte stuk van M.R. Coehoorn van 3 maart 2021 waarin de diagnose wordt onderschreven werpt gelet op het voorgaande geen ander licht op de zaak. De rechtbank heeft onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad overwogen dat een diagnose niet bepalend is voor de vraag of appellante al dan niet arbeidsongeschikt is. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de fysieke klachten van appellante. Er zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 3, 4 en 5 en uit de beschikbare informatie blijkt niet dat van verdergaande beperkingen had moeten worden uitgegaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 8 oktober 2019, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit volledig en begrijpelijk is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank met haar interpretatie van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte een medisch oordeel heeft gegeven en de plaats inneemt van de medisch adviseur. Het is niet aan de rechtbank om de gevolgen van vergaand PTTS te duiden en te koppelen aan klachten die volgens appellante te herleiden zijn tot PTSS. Mogelijk zijn er ook andere klachten waar appellante, als niet medicus, geen weet van heeft. Appellante heeft verwezen naar het medisch advies van Coehoorn van 3 maart 2021 waaruit onder meer blijkt dat sprake is van zeer gecompliceerde whiplashklachten en PTSS. Omdat niet is uitgegaan van de diagnose PTSS bestaat er voldoende aanleiding om het rapport van de verzekeringsarts onzorgvuldig én onvoldoende gemotiveerd te achten. Verder heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies wel degelijk leiden tot een overschrijding van haar belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Het feit dat de verzekeringsartsen niet zijn uitgegaan van de diagnose PTSS maakt niet dat daarmee gegeven is dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Uit de aanwezige medische stukken is niet gebleken dat de diagnose PTSS was gesteld ten tijde van de datum in geding. De verzekeringsartsen hebben de psychische klachten van appellante kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft blijkens het rapport van 9 oktober 2019 appellante gezien op het spreekuur en heeft onder meer psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, medische informatie opgevraagd en informatie van de behandelde sector in de heroverweging betrokken.
4.3.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de medische beoordeling. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante, en in het bijzonder de psychische beperkingen, hebben onderschat. De verzekeringsartsen hebben de psychische klachten van appellante bij de beoordeling betrokken en hebben daarbij ook de indicatie voor EMDR-therapie meegenomen. Uit de brief van medisch adviseur Coehoorn van 3 maart 2021, van ruim een jaar na de datum in geding, blijkt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van de klachten van appellante op de datum in geding. Daaruit volgt dan ook niet dat verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet de diagnose doorslaggevend is. Voor de beoordeling is van belang of alle psychische klachten van appellante op de datum in geding, al dan niet passend bij een diagnose PTSS, bij de beoordeling zijn betrokken. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen enige klachten niet bij de beoordeling hebben betrokken. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel over de psychische beperkingen van appellante op de datum in geding. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt daarom geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Anders dan appellante heeft betoogd, heeft de rechtbank geen medisch oordeel gegeven over de klachten van appellante als zodanig of over de diagnose PTSS en de klachten die bij PTSS horen. De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de klachten die volgens appellante te herleiden zijn tot PTSS kenbaar bij de beoordeling zijn betrokken en dat daarvoor beperkingen zijn aangenomen voor persoonlijk functioneren. De klachten waarvan appellante in het beroepschrift heeft gesteld dat deze voorkomen bij PTSS, te weten angst, boosheid en onzekerheid, zijn expliciet benoemd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In deze weergave van het standpunt van appellante en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt dan ook geen eigen medisch oordeel gelezen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijden. De rechtbank wordt daarom ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met en 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S. Pouw