ECLI:NL:CRVB:2023:1110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
22/2318 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant na wijziging door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 17 januari 2011 ziekgemeld en was in 2013 in aanmerking gekomen voor een WGA-loongerelateerde uitkering. Deze uitkering werd later omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft op 18 maart 2020 besloten om de uitkering van appellant te wijzigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een medisch onderzoek.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant, ondanks zijn bezwaren over de geschiktheid van de functie van machinaal metaalbewerker.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juni 2023.

Uitspraak

22.2318 WIA

Datum uitspraak: 15 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022, 21/3666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Appellant en zijn gemachtigde zijn ter zitting niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als schoonmaker. Hij heeft zich op 17 januari 2011 voor dit
werk ziekgemeld met fysieke klachten. Appellant is met ingang van 14 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een WGA-loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,96%. De loongerelateerde WGA-uitkering van appellant is per
14 december 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft het Uwv deze uitkering van appellant per
14 december 2014 omgezet naar een WGA-vervolguitkering en dit geëffectueerd per 19 mei 2020. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft een arts van het Uwv hem op 4 november 2020 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft de beperkingen van appellant opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
10 november 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige de functies textielproductenmaker, monteur printplaten en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen voor appellant geselecteerd. Berekend is dat appellant 7,35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft appellant bij brief van 23 november 2020 op de hoogte gesteld van het voornemen het besluit van 18 maart 2020 te wijzigen, inhoudende dat appellant per 24 januari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zich tegen dit voornemen gekeerd. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 april 2021 een rapport opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, zoals blijkt uit de rapporten van 21 april 2021 en 12 mei 2021, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functie van monteur printplaten ongeschikt bevonden voor appellant en in plaats daarvan de eerder als reserve gehanteerde functie van machinaal metaalbewerker voor de schatting gebruikt. Op basis van deze, en de overige twee onverminderd geschikt bevonden functies is berekend dat appellant 44,48% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 18 mei 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2020 gegrond verklaard en appellant per 19 mei 2020 in aanmerking gebracht voor een
WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%.
1.3.
Het Uwv heeft in het beroep dat appellant heeft ingesteld tegen het bestreden besluit
aanleiding gezien appellant alsnog op een spreekuur te laten onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van gelijke datum geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen overeenkomen met die van de arts van
4 november 2020. Daarom zijn er geen redenen gezien af te wijken van de eerdere conclusies over de belastbaarheid van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het rapport van 25 januari 2022 ingegaan op de beroepsgronden van appellant gericht tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Geen aanleiding is gezien de geselecteerde functies voor appellant ongeschikt te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat appellant niet door een verzekeringsarts is onderzocht en onvoldoende is gemotiveerd waarom van een dergelijk spreekuurcontact kon worden afgezien. Nu appellant wel in de beroepsfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet in zijn belangen is geschaad en het gebrek kan worden gepasseerd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te oordelen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom er geen beperkingen zijn aangenomen voor buigen. Niet alleen de bevindingen bij lichamelijk onderzoek maar ook de observatie van het bewegingspatroon kan een rol spelen bij het objectief vaststellen van de beperkingen. Volgens de rechtbank heeft appellant geen medische informatie overlegd waaruit blijkt dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Geconcludeerd is dat het Uwv terecht de
WGA-vervolguitkering van appellant heeft bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,48%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat hij in de primaire- en de bezwaarfase niet is gezien door een verzekeringsarts. Appellant houdt voorts staande dat zijn beperkingen zijn onderschat. Niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de beperking op buigen niet is gehandhaafd. Tot slot handhaaft appellant zijn gronden dat de functie van machinaal metaalbewerker voor hem ongeschikt is. Hij heeft last van epilepsie en kan vanwege verhoogd persoonlijk risico niet werken met een priem, soldeerbout en mes, of een steile trap op- en aflopen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt als volgt overwogen.
4.2.2.
Appellant heeft zich in hoger beroep niet gemotiveerd gekeerd tegen de overweging van de rechtbank dat het zorgvuldigheidsgebrek, dat was gelegen in de omstandigheid dat hij niet op een spreekuur is gezien door een verzekeringsarts, in beroep is hersteld door het spreekuurcontact van 27 september 2021. De stelling van appellant dat dit gebrek niet meer kan worden hersteld, omdat de arbeidsongeschiktheid per de datum in geding van 19 mei 2020 bij een onderzoek anderhalf jaar later niet meer kan worden vastgesteld, volgt de Raad niet. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 1 september 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1915).
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Voor wat betreft het item buigen sluit de Raad volledig aan bij overweging 21 van de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend of anderzijds aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er bestaat dus geen aanleiding hem in zijn standpunt te volgen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 november 2020 heeft de rechtbank tot slot terecht geoordeeld dat geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Appellant heeft in hoger beroep, door enkel te herhalen dat de functie van machinaal metaalbewerker voor hem ongeschikt is wegens het risico van het werken met gereedschappen of het betreden van een steile trap, niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte is gevolgd in zijn motivering in het rapport van 25 januari 2022 dat de geselecteerde functies voor hem geschikt zijn.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. Schaap