In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die sinds 2009 ziek is door psychische en lichamelijke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2016 werd haar uitkering beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2018 meldde appellante zich opnieuw met toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv weigerde haar aanvraag op basis van het ontbreken van nieuwe medische gegevens. Na bezwaar werd haar uitkering met terugwerkende kracht toegekend vanaf 2 april 2018, maar de ingangsdatum van de loongerelateerde WGA-uitkering werd vastgesteld op 20 maart 2018, wat appellante betwistte.
Tijdens de zitting op 26 april 2023 heeft appellante haar standpunt toegelicht, ondersteund door haar psychotherapeut, die via videobellen werd gehoord. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van appellante zorgvuldig gewogen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om een eerdere ingangsdatum dan 20 maart 2018 aan te nemen, en deze conclusie werd door de Raad bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellante correct had beoordeeld en dat er geen objectieve medische redenen waren om de ingangsdatum van de WIA-uitkering te vervroegen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.