ECLI:NL:CRVB:2023:1285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan betrokkene, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Betrokkene was werkzaam als secretaresse en had zich op 19 juni 2017 ziekgemeld. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante, haar werkgever, was van mening dat betrokkene recht had op een IVA-uitkering omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Amsterdam had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan de verzekeringsarts is om een inschatting te maken van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er op de datum in geding, 17 juni 2019, nog mogelijkheden waren voor verbetering van de belastbaarheid van betrokkene. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de aanwezige klachten niet duidden op een duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de neuroloog en psycholoog niet onterecht had afgewezen.
De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts zich moet baseren op de medische situatie op de datum in geding en dat de inschatting van herstelkansen moet steunen op een deugdelijke afweging van feiten en omstandigheden. De Raad vond geen aanleiding om een deskundige in te schakelen en concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.