Uitspraak
22 1019 WW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
1 mei 2020 blijkt dat appellant de door hem afgelegde verklaring na lezing zonder voorbehoud per bladzijde heeft ondertekend. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd, of dat de opgetekende verklaring
2.3. De rechtbank komt tot de conclusie dat de feiten die in de brief van 4 mei 2020 zijn opgesomd en de door appellant op 1 mei 2020 afgelegde verklaring gezamenlijk een dringende reden vormen zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aangezien appellant op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkloosheid hem niet in overwegende mate valt aan te rekenen, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Daaraan heeft de rechtbank nog toegevoegd dat bij een ontslag op staande voet, gelet op het bepaalde in artikel 7:677 van het BW, geen ontslagvergunning aangevraagd hoeft te worden.
4.3. Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Dat de werkgeefster heeft aangegeven dat appellant zowel civiel- als strafrechtelijk niet zal worden vervolgd, doet niets af aan de feiten die aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze feiten een dringende reden voor ontslag opleveren. Dit betekent dat het Uwv terecht onder intrekking van het besluit van 8 juni 2020 de WW-uitkering blijvend geheel heeft geweigerd per 1 mei 2020 wegens verwijtbare werkloosheid.
4.4. Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.