ECLI:NL:CRVB:2023:1420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
21/251 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering van ziekengeld door het Uwv in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant per 6 augustus 2019 en de weigering van ziekengeld per 4 december 2019 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als AutoCAD-tekenaar werkte, was sinds 17 oktober 2016 ziek en ontving ziekengeld. Het Uwv beëindigde het ziekengeld op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij werd geconcludeerd dat appellant geschikt was voor bepaalde functies. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht het ziekengeld had beëindigd en geweigerd, omdat er geen gewijzigde medische situatie was ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat appellant met zijn klachten nog steeds in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

21/251 ZW, 21/4523 ZW
Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2020, 20/995 (aangevallen uitspraak 1) en van 15 november 2021, 20/4620 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 1 augustus 2019 heeft het Uwv het ziekengeld van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) per 6 augustus 2019 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 17 januari 2020 (bestreden besluit 1) bij de beëindiging van het ziekengeld gebleven.
Met een besluit van 9 maart 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 4 december 2019 ziekengeld toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit 2) bij de weigering van het ziekengeld gebleven.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Özer, advocaat, hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellant per
6 augustus 2019 heeft beëindigd en of het Uwv terecht heeft geweigerd per 4 december 2019 ziekengeld toe te kennen. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd per 6 augustus 2019 en geweigerd per 4 december 2019.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als AutoCAD-tekenaar, is tijdens het dienstverband ziek geworden per 17 oktober 2016 en heeft na het aflopen van het dienstverband met ingang van 19 december 2016 ziekengeld ontvangen. In het kader van een EZWb heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2017 het ziekengeld van appellant per 18 december 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als AutoCAD-tekenaar, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellant hiertegen is ongegrond verklaard.
1.2.
Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich per 22 februari 2019 opnieuw ziekgemeld met toegenomen klachten. In verband hiermee heeft hij op 19 juni 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 6 augustus 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050), samensteller kunststof- en rubberindustrie (Sbc-code 271130), magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220) en administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 augustus 2019 het ziekengeld van appellant per 6 augustus 2019 beëindigd.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
1.4.
Appellant heeft zich per 4 december 2019 opnieuw ziekgemeld met toegenomen klachten. In verband hiermee heeft hij op 6 maart 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 4 december 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2020 geweigerd aan appellant per 4 december 2019 ziekengeld toe te kennen.
1.5.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan evenmin aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen onvolledig of onjuist beeld gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding, 6 augustus 2019. Hij heeft toereikend toegelicht dat uit het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet is gebleken dat de beperkingen van appellant sinds de EZWb zijn toegenomen. Daarbij is overwogen dat de gestelde verslechtering van appellants gezondheidssituatie niet geobjectiveerd kan worden en dat bij appellant al forse beperkingen op lichamelijk en mentaal vlak zijn aangenomen. De medische stukken die appellant in beroep heeft overgelegd, hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om zijn standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het medische oordeel te twijfelen. Appellant heeft daarnaast geen medische informatie overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat hij vanwege paniekaanvallen niet in staat is om op de datum in geding arbeid te verrichten. Het Uwv heeft appellant daarom terecht per 6 augustus 2019 weer in staat geacht tot het verrichten van de geselecteerde functies. Daarbij geldt niet de eis dat deze functies op de datum in geding nog voldoende actueel zijn. Ten slotte heeft appellant zijn stelling dat hij niet voldoet aan de opleidingseisen van deze functies niet nader onderbouwd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben geen onvolledig of onjuist beeld gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding, 4 december 2019. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben in hun rapporten van 13 juli 2020 en 30 april 2021 op toereikende wijze gemotiveerd dat en waarom uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet blijkt dat de beperkingen van appellant sinds de EZWb zijn toegenomen. Daarbij is de informatie van de behandelaars van appellant in de beoordeling betrokken. Dat appellant meer klachten ervaart, brengt niet met zich mee dat hij meer beperkt is in zijn mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Appellants betoog dat de functies niet aansluiten bij zijn arbeidservaring en opleidingsniveau kan niet slagen omdat het in dit geding uitsluitend gaat om de vraag of de eerder geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt is. Het Uwv heeft appellant terecht per 4 december 2019 in staat geacht tot het verrichten van de geselecteerde functies.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische gesteldheid van appellant ten tijde in geding. Bij een beoordeling in 2018 werden een status na een herniaoperatie, een golfers- en tenniselleboog en een reactie op ernstige stress geobjectiveerd. Sindsdien zijn er diverse klachten bijgekomen die ten onrechte niet zijn meegenomen in de beoordeling, waarbij appellant heeft verwezen naar de in de beroepsprocedures ingediende medische informatie. De klachten, waaronder paniekaanvallen, waren bekend bij het Uwv. Het Uwv heeft niet gemotiveerd waarom deze klachten niet tot een wijziging van het belastbaarheidsoordeel op de data in geding kunnen leiden. Appellant acht zich psychisch en lichamelijk meer beperkt dan in de FML van 14 augustus 2017 bij de EZWb is vastgelegd. Ook is een urenbeperking aan de orde. Als gevolg van zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat de eerder geselecteerde functies te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten om het ziekengeld van appellant per 6 augustus 2019 te beëindigen en per 4 december 2019 te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op ziekengeld als hij als ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.3.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, de betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van 23 december 2022 [1] . Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.4.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging of weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van de betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 30 april 2021 zeer uitvoerig ingegaan op alle door appellant geclaimde klachten en heeft navolgbaar gemotiveerd waarom deze klachten niet leiden tot een andere belastbaarheid bij appellant. Zo is met de depressie, (lage) rugpijn, hypertensie en de somatische symptoomstoornis al rekening gehouden in de FML uit 2017, leiden de slaapstoornis, OSAS, schildklierklachten, gewrichtsklachten en klachten aan nek, schouders en armen niet tot (toegenomen) beperkingen op de datum in geding en komt stress en buikbelasting niet voor in de geselecteerde functies. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant erkend dat zijn medische situatie per de twee data in geding niet verschilt. Daarom kunnen de verzekeringsartsen bezwaar en beroep gevolgd worden in hun conclusies dat op de twee data in geding geen sprake is van een gewijzigde medische situatie ten opzichte van de EZWb, dat al voldoende rekening is gehouden met appellants klachten en dat appellant met zijn klachten en beperkingen nog steeds in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van het ziekengeld per 6 augustus 2019 en de weigering van het ziekengeld per 4 december 2019 in stand blijven.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.