ECLI:NL:CRVB:2023:1468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/3172 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van Functionele Mogelijkhedenlijst en geschiktheid van functies

Op 2 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had zich ziekgemeld op 7 januari 2020 en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 18 maart 2021, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2020 vastgelegde beperkingen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom geen urenbeperking van toepassing zou zijn en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar een mogelijke stoornis in de energiehuishouding. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd, omdat er geen objectieve aanleiding was voor een urenbeperking en de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.3172 ZW

Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 september 2022, 22/222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2023. Voor appellante is verschenen mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 30 uur per week. Op 7 januari 2020 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten en spanningsklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 16 december 2020 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 februari 2021 het recht op ziekengeld van appellante met ingang van 18 maart 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig verricht. Het onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, eigen onderzoek door een verzekeringsarts, waaronder een anamnese en dagverhaal, het aangevoerde in bezwaar en de informatie van de huisarts uit 2021. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 juni 2022 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de in beroep overgelegde medische informatie niet kan leiden tot het oordeel dat meer beperkingen moeten worden aangenomen dan in de FML van 17 december 2020 zijn vastgelegd. De grond dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, slaagt volgens de rechtbank niet. In de ‘Standaard duurbelastbaarheid in Arbeid’ (Standaard) zijn voorwaarden gesteld voor een urenbeperking en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk toegelicht dat appellante niet aan deze voorwaarden voldoet. Ook heeft de arbeidsdeskundige volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen urenbeperking van toepassing zou zijn. Daarbij heeft appellante gewezen op de Standaard. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts onvoldoende onderzoek gedaan naar een eventuele stoornis in de energiehuishouding. Zoals de gemachtigde van appellante ter zitting heeft benadrukt had de verzekeringsarts op grond van het dagverhaal van appellante moeten doorvragen zodat duidelijk was geworden of sprake zou zijn geweest van een slaapstoornis of een stoornis in de energiehuishouding.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In dit geding gaat het om de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante met ingang van 18 maart 2021 heeft beëindigd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of het Uwv bij appellante op grond van de Standaard een urenbeperking had moeten vaststellen op energetische gronden.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Het oordeel van de rechtbank dat geen twijfel bestaat over de juistheid van de in de FML van 17 december 2020 vastgelegde beperkingen, wordt onderschreven. Wat appellante in hoger beroep zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Daarbij wordt vooropgesteld dat de Standaard een richtlijn is die bedoeld is om verzekeringsartsen concrete handvatten te geven bij het beoordelen van de duurbelastbaarheid. De verzekeringsarts zal in dat licht moeten beoordelen of de verminderde mogelijkheid om te kunnen herstellen een rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg is van ziekte of gebrek. Volgens de Standaard zijn daarbij de belangrijkste meetinstrumenten het dagverhaal, de inhoud en de constellatie van de medische gegevens en de perceptie en cognitie van het eigen onvermogen van cliënt. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting terecht heeft opgemerkt zal de verzekeringsarts naast het dagverhaal van appellante echter ook een objectieve aanleiding moeten hebben om nader te onderzoeken of een urenbeperking moet worden aangenomen. Uit de constellatie van de in het dossier beschikbare medische gegevens is van een dergelijke objectieve aanleiding niet gebleken. De verzekeringsarts heeft dan ook op grond van het dagverhaal – dat is uitgevraagd en in het rapport van 17 december 2020 inzichtelijk is weergegeven – geen aanleiding hoeven zien om nader te onderzoeken of sprake was van een verminderde mogelijkheid om te kunnen herstellen. Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest of dat twijfel zou bestaan over de uitkomst daarvan.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
De overwegingen in 4.2 en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het Uwv terecht de
ZW-uitkering van appellante met ingang van 18 maart 2021 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S.C. Scholten