ECLI:NL:CRVB:2023:1537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22/504 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na niet voltooide wachttijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 7 maart 2017 ziekmeldde, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar deze was per 30 augustus 2018 beëindigd omdat zij arbeidsgeschikt was verklaard. De Raad oordeelde dat appellante de wachttijd van 104 weken voor de WIA niet had volbracht, aangezien zij niet onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad stelde vast dat appellante geen medische gegevens had overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts konden weerleggen dat zij niet gedurende de vereiste periode arbeidsongeschikt was. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wachttijd voor het recht op een WIA-uitkering en de noodzaak van voldoende medische onderbouwing voor claims van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

22 504 WIA

Datum uitspraak: 9 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2022, 20/5351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard niet gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verpakkingsmedewerkster. Op 17 februari 2014 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld. Per 8 juni 2014 is het dienstverband van appellante beëindigd en heeft zij recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 17 maart 2015 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Hierna heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Appellante heeft zich per 7 maart 2017 vanuit de WW opnieuw ziekgemeld. In verband hiermee heeft zij op 30 augustus 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 30 augustus 2018 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 augustus 2018 de ZWuitkering van appellante per dezelfde datum beëindigd. Het bezwaar, beroep en hoger beroep (uitspraak van 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2838) van appellante inzake dit besluit zijn ongegrond verklaard. Per 26 november 2018 is de WW-uitkering van appellante beëindigd omdat de maximale uitkeringsduur is verstreken.
1.3.
Bij brieven van 29 november 2019 en 8 april 2020 heeft appellante aan het Uwv doorgegeven dat haar klachten de laatste tijd zijn verergerd. Zij heeft het Uwv verzocht om een herkeuring en om haar in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 10 december 2019 heeft het Uwv de eerste aanvraag van appellante afgewezen omdat zij niet verzekerd is voor de Wet WIA. Bij besluit van 23 april 2020 heeft het Uwv de tweede aanvraag niet in behandeling genomen omdat reeds eerder afwijzend op hetzelfde verzoek is beslist.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 10 december 2019 en 23 april 2020 heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat een melding van toegenomen klachten in het kader van de WIA alleen kan worden gedaan als de wachttijd voor de WIA is doorlopen wat bij appelante niet het geval is. Zij is namelijk per 30 augustus 2018 arbeidsgeschikt verklaard in het kader van de ZW. Daarom is volgens het Uwv terecht besloten dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de aanvraag om een WIAuitkering terecht heeft afgewezen omdat appellante de wachttijd voor de Wet WIA niet heeft doorlopen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van het bezwaar en beroep herhaald. Appellante heeft aangevoerd dat zij vanwege haar medische klachten niet in staat is om te werken. Haar ZW-uitkering is ten onrechte per 30 augustus 2018 beëindigd. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en fysieke klachten. Zij kan de bij de EZWb geselecteerde functies niet verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 mei 2023.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest (de wachttijd) en na afloop nog arbeidsongeschikt is.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1844) volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldverklaringen betrokken (kunnen) worden. Dit betekent dat aan de hersteldverklaring van appellante per 30 augustus 2018 op zichzelf geen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de aanvraag om een WIA-uitkering heeft afgewezen omdat appellante vanaf haar ziekmelding per 7 maart 2017 de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv de aanvragen om een WIAuitkering terecht heeft afgewezen. De gronden die appellante in de huidige procedure aanvoert komen overeen met de gronden die zij ook in de procedures over de beëindiging van de ZWuitkering per 30 augustus 2018 heeft aangevoerd. Deze gronden konden toen niet leiden tot het oordeel dat de ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Appellante heeft niet onderbouwd dat dit oordeel onjuist was. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 mei 2023 toegelicht dat het dossier van appellante geen medische gronden bevat waaruit blijkt dat er sprake is van een verergerde medische situatie tussen 30 augustus 2018 en de periode van vier weken hierop volgend, die vervolgens ook heeft aangehouden waardoor appellante alsnog de wachttijd voor de WIA zou hebben volgemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat appellante niet gedurende 104 weken arbeidsongeschikt is gebleven. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
De overwegingen in 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters