ECLI:NL:CRVB:2023:1575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering en de ingangsdatum daarvan
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht niet is teruggekomen op eerdere besluiten uit 2006 en 2007, waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht meer had op een WAO-uitkering. Appellant betwist deze besluiten en stelt dat hij vanaf 13 september 2009 volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv had in 2021 een WAO-uitkering toegekend met ingang van 11 december 2019, maar appellant is van mening dat deze datum onterecht is en dat de uitkering eerder had moeten ingaan. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht niet is teruggekomen op het besluit van 21 juli 2006. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere besluiten onredelijk maken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in verzuim was bij het indienen van zijn aanvraag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de ingangsdatum van de WAO-uitkering correct is vastgesteld op 11 december 2019. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.