ECLI:NL:CRVB:2023:1596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
20/3725 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen van jonggehandicapte in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant, geboren in 1999, had een aanvraag ingediend op basis van het Kopenhagen-syndroom, een zeldzame aandoening die leidt tot lichamelijke klachten en beperkingen. Het Uwv had de aanvraag afgewezen op grond van de conclusie dat appellant over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Noord-Holland had deze beslissing in een eerdere uitspraak bevestigd.

Tijdens de zitting op 26 januari 2022 is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Kluivers, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door mr. K. Ait Moha via videobellen. De Raad heeft een onafhankelijk deskundige, anesthesioloog-pijnspecialist O.B.H.A.M. van Haagen, benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellant in staat was om vier uur per dag te werken, ondanks zijn klachten. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige zorgvuldig was en voldoende gemotiveerd, en volgde dit oordeel.

De Raad bevestigde dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij in de relevante periode over arbeidsvermogen beschikte. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren bleef in stand. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 3725 WAJONG

Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
23 september 2020, 20/1343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Kluivers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kluivers. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. K. Ait Moha.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft anesthesioloog-pijnspecialist O.B.H.A.M. van Haagen als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 13 juli 2022 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven.
Op 13 november 2022 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijzen. Partijen hebben hierop niet gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [geboortedag] 1999, heeft met een door het Uwv op 3 januari 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant lichamelijke klachten en beperkingen heeft voortkomende uit het zogenoemde Kopenhagen-syndroom. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van 24 juli 2017 van een revalidatiearts. Daarna is meer informatie van de revalidatiearts en informatie van de orthopedisch chirurg ingebracht. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 3 mei 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 4 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erkend dat het syndroom van Kopenhagen een zeer zeldzame aandoening is en heeft gesignaleerd dat publicaties over dit syndroom zeer schaars zijn. Op basis van de klachten die appellant heeft gepresenteerd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem op diverse gebieden beperkt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet ontkend dat appellant pijn heeft, maar ook toegelicht dat die klachten niet volledig uit de fysieke afwijkingen begrepen kunnen worden. Bij zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ongedateerde brief van de behandelend psycholoog betrokken, waarin is vermeld dat appellant lijkt te beschikken over een verminderd sociaal inzicht, verhoogde fantasie en aandacht voor details. Deze factoren kunnen volgens de psycholoog van invloed zijn op de pijnbeleving van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant geen uur aaneengesloten kan werken en niet ten minste vier uur per dag belastbaar zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn onderzoek geen informatie gemist. Met de pijnbeleving van appellant is rekening gehouden. In beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd die reden zouden kunnen zijn om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderbouwd dat appellant in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en dat appellant basale werknemersvaardigheden heeft. Het Uwv heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat en waarom appellant arbeidsvermogen heeft.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsartsen alleen summiere algemene informatie over het syndroom van Kopenhagen bij de beoordeling hebben betrokken. De verzekeringsarts heeft slechts een kort visueel lichamelijk onderzoek verricht. Nagelaten is informatie op te vragen bij prof. dr. N.M. Wulffraat die deze diagnose bij appellant heeft gesteld. Bovendien dateert het MRI-onderzoek alweer van enkele jaren geleden terwijl bekend is dat de ziekte progressief is tot 24-jarige leeftijd. Om vast te stellen dan wel uit te sluiten dat sprake is van een toename van de vergroeiing in de rug die een toename van pijn verklaart, zou een opvolgend MRI-onderzoek moeten worden gedaan. Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen een aantal diagnoses, waaronder de diagnoses zware hoofdpijn en depressieve klachten, niet hebben overgenomen. Appellant heeft herhaald dat hij geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft erop gewezen dat de orthopedisch chirurg op 1 juni 2017 een expectatief beleid heeft geadviseerd, maar wel opnieuw een revalidatietraject, omdat appellant nu vanwege pijnklachten erg beperkt is. Appellant heeft er daarnaast op gewezen dat de revalidatiearts op 29 maart 2019 over de prognose heeft laten weten dat hij denkt dat de aanzienlijke standsafwijking die is ontstaan, belastend voor appellant zal zijn in het dagelijks leven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 28 januari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op [geboortedag] 2017, de dag dat hij achttien jaar is geworden, en de periode tot aan het bestreden besluit. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Omdat de Raad gelet op de voorliggende medische informatie behoefte had aan nader advies over de lichamelijke klachten en pijnklachten van appellant, in het bijzonder over de vraag of deze klachten van dien aard zijn dat deze objectief medisch in de weg staan aan het gedurende ten minste vier uur per dag, een uur aaneengesloten verrichten van de taak ‘invoeren van gegevens’, heeft de Raad een anesthesioloog-pijnspecialist als deskundige benoemd.
4.4.
Deze deskundige heeft appellant op 13 juli 2022 gesproken en lichamelijk onderzocht. Verder heeft de deskundige contact opgenomen met prof. dr. Wulffraat. Wulffraat had geen aanvullende inzichten om te delen, behoudens de mededeling dat de literatuur over het syndroom van Kopenhagen beperkt is. De deskundige heeft in zijn rapport verslag gedaan van zijn onderzoek en geconcludeerd dat er door het syndroom van Kopenhagen, een anterieure wervelkolomfusie, een mechanische en myalgische (spier)pijnklacht in de rug bestaat, die verklaard zou kunnen worden door de veranderde mechanische belasting op de wervelkolom. Appellant had deze afwijking en deze pijnklachten in de in geding zijnde periode. De deskundige heeft geconcludeerd dat vier uur per dag belastbaarheid zeker mogelijk is voor appellant, omdat hij vier tot zes uur per dag besteedt aan lezen, gamen en chatten. Daarbij heeft de deskundige betrokken dat appellant gedurende deze vier tot zes uur regelmatig een kleine pauze neemt en de revalidatiearts een goede stoel heeft aanbevolen. Het zitten moet dan ook goed mogelijk zijn. De deskundige heeft geconcludeerd zich ook te kunnen verenigen met het standpunt van de verzekeringsartsen dat appellant een uur aaneengesloten belast kan worden. In dit verband heeft de deskundige erop gewezen dat appellant veel tijd online doorbrengt met series kijken en lezen en te kennen heeft gegeven dat er in deze tijd af en toe een pauze genomen moet worden. De deskundige heeft appellant tot slot ook in staat geacht om de taak ‘invoeren van gegevens’ uit te voeren.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel kunnen rechtvaardigen (zie de uitspraak van de Raad van 14 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3654). Ook in dit geval is er geen reden om een uitzondering op deze hoofdregel aan te nemen en kan het rapport van de onafhankelijk deskundige worden gevolgd. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is voldoende gemotiveerd.
4.6.
Wat appellant over het deskundigenrapport heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De stelling dat dit rapport geen compleet beeld geeft van de beperkingen van appellant, omdat zijn veelvuldige hoofdpijn niet bij de beoordeling is betrokken, wordt niet gevolgd. De deskundige heeft in zijn reactie van 13 november 2022 op deze zienswijze navolgbaar toegelicht dat appellant hoofdpijn niet genoemd heeft in het gesprek met de deskundige. Hoofdpijn is bovendien op het spreekuur met de verzekeringsarts evenmin ter sprake gekomen. De stellingen dat het vier tot zes uur per dag online zijn overwegend passief is, en appellant dit verspreid over de dag doet en door zijn beperkte concentratie zijn havodiploma niet heeft behaald, geven geen aanknopingspunt voor twijfel aan de conclusies van de deskundige. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de deskundige heeft toegelicht dat gamen, chatten en lezen wel mentaal actieve bezigheden zijn, dat men tijdens gamen en chatten toch een bepaalde mentale alertheid moet hebben en dat daarnaast uit eerdere revalidatietrajecten is gebleken dat een actievere dagbesteding appellant een goed resultaat bracht.
4.7
Gelet op 4.2 tot en met 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde periode beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi