Uitspraak
.
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, erkend als burgeroorlogsslachtoffer, een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van ambulancevervoer na een val in haar instelling. De aanvraag werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat de kosten niet medisch noodzakelijk zouden zijn in verband met haar psychische klachten en gebitsklachten. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de afwijzing terecht was. De Raad concludeert dat de gevraagde vergoeding alleen kan worden toegekend als het ambulancevervoer noodzakelijk is vanwege de oorlogsinvaliditeit van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de oorzaak van de val onbekend is en dat er geen bewijs is dat de val het gevolg was van de psychische klachten van appellante. De omgekeerde bewijslast uit de Wubo is niet van toepassing, omdat de val niet kan worden aangemerkt als veroorzaakt door het oorlogsgeweld. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.