ECLI:NL:CRVB:2023:1629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/1104 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad bevestigt de beslissing van het Uwv, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De medische beoordeling door het Uwv is voldoende gemotiveerd en er is geen twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. Appellante had zich ziekgemeld met zwangerschapsklachten en ontving eerder een WAZO-uitkering. Na haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie. Het Uwv weigerde de uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, maar de Raad oordeelt dat het onderzoek adequaat was en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de klachten van appellante. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

22/1104 WIA
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 februari 2022, 21/3899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 9 juli 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 13 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Sala heeft zich als gemachtigde teruggetrokken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 augustus 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 9 juli 2020 geenWIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als klantenservice medewerker voor
33,26 uur per week. Op 20 november 2017 heeft appellante zich ziekgemeld met zwangerschapsklachten. In de periode hierna heeft zij tot 3 juli 2020 twee keer een
WAZO-uitkering ontvangen in verband met zwangerschap en bevalling. Nadat appellante op 19 november 2020 een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 januari 2021 geweigerd appellante met ingang van 9 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Dat de verzekeringsartsen appellante niet zelf medisch hebben onderzocht, betekent niet automatisch dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Hiertoe is onder meer overwogen dat uitgebreid aandacht is besteed aan het beloop van de ziekte, de ervaren belemmeringen en klachten van appellante en de eigen visie van appellante op haar mogelijkheden. Daarbij is ook de brief van de huisarts van 27 januari 2020 bij de beoordeling betrokken. In de medische rapporten staat uitgebreid beschreven met welke klachten appellante kampt. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen klachten van appellante over het hoofd hebben gezien of dat zij niet actief alle mogelijke klachten hebben uitgevraagd. Ook bleek appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar opnieuw zwanger te zijn (op dat moment ongeveer 6 maanden). Het verrichten van een lichamelijk onderzoek had volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen al om die reden geen enkele meerwaarde, omdat zij toen in een hele andere medische situatie zat dan de medische situatie op de datum in geding. De rechtbank heeft geen reden gezien voor het oordeel dat de artsen van het Uwv de beperkingen van appellante hebben onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat de artsen van het Uwv alle door appellante ervaren klachten hebben vertaald in beperkingen voor het verrichten van arbeid. In de FML van 28 december 2020 zijn voor de psychische klachten beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor de lichamelijke klachten zijn er beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Verder worden nachtdiensten, wisseldiensten en onregelmatige diensten afgeraden in het belang van structuur, regelmaat en een goede nachtrust. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom zij vindt dat zij meer beperkt is. De (medische) stukken die appellante in beroep heeft ingebracht zijn ofwel al bekend, ofwel ze zien op een latere periode. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de functies passend zijn voor appellante. Appellante heeft in beroep geen specifieke grond aangevoerd tegen de geduide functies, anders dan dat zij om medische redenen de voorbeeldfuncties niet passend vindt.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Niet is door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Gelet op de ernst van de klachten en de duur ervan, was een fysiek spreekuur volgens appellante noodzakelijk. Appellante heeft uitgebreid verteld hoe haar chronische rugpijn ervoor zorgt dat ze amper kan bewegen, waardoor zij niet acht uur belastbaar is. Ook heeft zij verteld over de beperkingen die voortvloeien uit haar ernstige psychische klachten. Haar zwangerschap van toentertijd kon daarom ook niet de enkele reden zijn om een fysiek spreekuur te weigeren. Zeker niet nu zij hier herhaaldelijk om heeft gevraagd. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten om medische informatie bij de behandelend sector op te vragen. In tegenstelling tot de rechtbank meent appellante dat in het onderzoek naar de belastbaarheid van appelante, onvoldoende rekenschap is gegeven van haar beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Verder heeft de rechtbank geen, althans dit blijkt niet uit de uitspraak, rekenschap gegeven van de medische informatie afkomstig van Fysiotherapie Balijelaan. Appellante begrijpt niet waarom de rechtbank de medische informatie van de huisarts van
21 januari 2022 niet heeft betrokken bij de beoordeling, nu die een verergering van de medische klachten aantoont.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De beroepsgrond van appellante dat het onderzoek niet zorgvuldig is omdat zij niet is gezien door een verzekeringsarts slaagt niet. In zijn uitspraken van 18 januari 2023 [1] , heeft de Raad vastgesteld dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, een spreekuurcontact, zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 [2] , kan zijn. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 november 2021 overtuigend gemotiveerd waarom geen toegevoegde waarde werd gezien voor het houden van een spreekuur. Appellante heeft, met terugwerkende kracht, op 19 november 2020 een
WIA-aanvraag gedaan. Het verrichten van een lichamelijk onderzoek had geen meerwaarde, omdat diagnosen en klachtenbeeld duidelijk waren. Per datum in geding, 9 juli 2020, was er geen behandeling gaande en gebruikte appellante geen medicatie. Dit wordt bevestigd door het rapport van 24 december 2020 waarin de primaire arts heeft gerapporteerd dat de gegevens, zoals die naar voren komen uit de voorliggende informatie, anamnese en eigen onderzoek, een consistent en plausibel geheel vormden. Ten tijde van de telefonische hoorzitting was appellante ongeveer 6 maanden zwanger en verkeerde in een geheel andere medische situatie dan de medische situatie per datum in geding. Appellante gaf aan dat haar medische klachten als gevolg van haar nieuwe zwangerschap toegenomen waren. Appellante heeft niet geconcretiseerd welke informatie met betrekking tot haar medische situatie op 9 juli 2020 is gemist. In beroep heeft appellante een brief van 21 januari 2022 van haar huisarts in geding gebracht. In deze brief wordt de vaststelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd, dat de klachten van appellante sinds de datum in geding zijn toegenomen. De via de huisarts ontvangen informatie van Fysiotherapie Balijelaan betreft de behandeling vanaf 29 juli 2021.
4.6.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd tegen het medisch standpunt van het Uwv zijn in feite een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Appellante heeft geen medische stukken ingebracht die haar standpunt onderbouwen dat zij op 9 juli 2020 meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.