Uitspraak
15 februari 2022, 21/3899 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 9 juli 2020 geenWIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
Inleiding
WAZO-uitkering ontvangen in verband met zwangerschap en bevalling. Nadat appellante op 19 november 2020 een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 januari 2021 geweigerd appellante met ingang van 9 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
21 januari 2022 niet heeft betrokken bij de beoordeling, nu die een verergering van de medische klachten aantoont.
Het oordeel van de Raad
WIA-aanvraag gedaan. Het verrichten van een lichamelijk onderzoek had geen meerwaarde, omdat diagnosen en klachtenbeeld duidelijk waren. Per datum in geding, 9 juli 2020, was er geen behandeling gaande en gebruikte appellante geen medicatie. Dit wordt bevestigd door het rapport van 24 december 2020 waarin de primaire arts heeft gerapporteerd dat de gegevens, zoals die naar voren komen uit de voorliggende informatie, anamnese en eigen onderzoek, een consistent en plausibel geheel vormden. Ten tijde van de telefonische hoorzitting was appellante ongeveer 6 maanden zwanger en verkeerde in een geheel andere medische situatie dan de medische situatie per datum in geding. Appellante gaf aan dat haar medische klachten als gevolg van haar nieuwe zwangerschap toegenomen waren. Appellante heeft niet geconcretiseerd welke informatie met betrekking tot haar medische situatie op 9 juli 2020 is gemist. In beroep heeft appellante een brief van 21 januari 2022 van haar huisarts in geding gebracht. In deze brief wordt de vaststelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd, dat de klachten van appellante sinds de datum in geding zijn toegenomen. De via de huisarts ontvangen informatie van Fysiotherapie Balijelaan betreft de behandeling vanaf 29 juli 2021.