ECLI:NL:CRVB:2023:1724
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen en de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de hoger beroepen op 6 september 2023 behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel.
Daarnaast heeft de Raad ook geoordeeld dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 17 augustus 2020 terecht is geweest. Appellant was volgens de verzekeringsarts geschikt voor zijn laatste werk en er waren geen nieuwe medische feiten die een wijziging in de beoordeling rechtvaardigden. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft in beide zaken de beroepen van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraken. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.