ECLI:NL:CRVB:2023:1742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
22/3245 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant per 12 maart 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 13 februari 2020 ziekgemeld vanwege nek- en schouderklachten. Het Uwv beëindigde het ziekengeld op basis van een beoordeling die aangaf dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon te verdienen in geselecteerde functies. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 13 september 2023 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door E.C. van der Meer. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het ziekengeld had beëindigd. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die hadden vastgesteld dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de noodzaak voor aanvullende beperkingen onderbouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijke arts in te schakelen. De beëindiging van het ziekengeld bleef dus in stand, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3245 ZW
Datum uitspraak: 13 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2022, 21/4011 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 10 februari 2021 heeft het Uwv het ziekengeld dat appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 25 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van het ziekengeld gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft gereageerd op een vraag van de Raad.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 augustus 2023. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellant per 12 maart 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten, zodat hij onveranderd recht heeft op ziekengeld. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft onder meer gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 35,5 uur per week. Op 13 februari 2020 heeft hij zich ziekgemeld met nek- en schouderklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellant ziekengeld op grond van de ZW toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant telefonisch contact gehad met een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant vijf functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2021 het ziekengeld van appellant met ingang van 12 maart 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen en op 15 juli 2021 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de eerder geselecteerde functies niet langer geschikt geacht. Op basis van de drie resterende functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekend dat appellant nog steeds meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. In verband met de nek- en rugklachten van appellant zijn verschillende beperkingen in de FML opgenomen. Appellant heeft geen (nieuwe) medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De geclaimde urenbeperking is niet nader onderbouwd en het dagverhaal biedt geen aanknopingspunten voor een urenbeperking. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep duidelijk gemotiveerd dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat het lichamelijk onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Hij hoefde enkel te bukken en zijn armen omhoog te doen. De beperkingen in verband met zijn nek- en schouderklachten zijn onderschat. Appellant is van mening dat hij met zijn nekklachten niet 40 uur per week kan werken. Hij heeft verzocht een onafhankelijke arts in te schakelen. Tot slot heeft appellant gesteld dat zijn maatmaninkomen niet klopt en hij heeft erop gewezen dat het WW-dagloon was vastgesteld op € 165,89.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het ziekengeld van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ziekengeld, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.4.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn grotendeels een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
In het rapport van 15 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het door haar verrichte lichamelijk onderzoek beschreven. Onder meer de armen, schouders en nek zijn onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen, zoals voor hoogfrequent ver reiken, aangenomen. Zij heeft verder bij appellant uitgevraagd wat hij op een dag doet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd waarom geen urenbeperking bij appellant wordt aangenomen. Dit wordt gevolgd. Het enkele feit dat appellant pijn heeft is geen reden voor het aannemen van meer beperkingen. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht die aanleiding geven om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Er is dan ook geen reden om een onafhankelijke arts te raadplegen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In de functies hoeft niet te ver en te vaak te worden gereikt en autorijden komt niet voor. Ten slotte heeft het Uwv in de brief van 12 juli 2023 gemotiveerd uiteengezet dat het vastgestelde maatmanloon juist is. Appellant heeft hier niets tegenover gesteld en er is ook geen andere reden om hieraan te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van het ziekengeld in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.