ECLI:NL:CRVB:2023:1871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
22/3804 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en de beoordeling van medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 12 februari 2021. Appellant, die voor het laatst als pizzabezorger werkte, had zich ziekgemeld met lichamelijke klachten en ontving een ZW-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling heeft het Uwv de uitkering beëindigd, omdat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.M. Krommendijk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.H. van Riet. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 9 augustus 2023. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd, omdat appellant niet in staat was om te bewijzen dat zijn psychische beperkingen op de datum in geding waren onderschat. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en kreeg appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3804 ZW
Datum uitspraak: 20 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 november 2022, 21/5776 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 11 januari 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de
ZW-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.M. Krommendijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente gedaan. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Krommendijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per
12 februari 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als pizzabezorger voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 10 augustus 2020 heeft hij zich per 13 april 2019 ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 januari 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 februari 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd medische informatie verkregen van de behandelend psycholoog en de orthopeed van appellant. Op grond hiervan zijn aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van 27 juli 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML een door de arbeidsdeskundige geselecteerde functie verworpen en hiervoor in de plaats een reservefunctie aan de schatting ten grondslag gelegd. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts is bij de beoordeling en de opstelling van de FML uitgegaan van schouder-, knie- en spanningsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft behandelinformatie opgevraagd en psychische beperkingen toegevoegd en daarbij de door appellant genoemde klachten meegenomen, zoals PTSS/PTSD, de nachtmerries en het wantrouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens aanvullende beperkingen opgenomen in de FML. Deze arts kan worden gevolgd in de stelling dat met de aanvullende beperkingen die zijn opgenomen in de FML in voldoende mate rekening is gehouden met het psychisch klachtenbeeld van appellant. De in beroep overgelegde stukken van de Traumagerichte Dagbehandeling voor Vluchtelingen en de verwijzing voor fysiotherapie geven, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 oktober 2022 opmerkt, geen nieuwe medische informatie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in bezwaar rekening gehouden met PTSS die op de datum in geding ook al aanwezig was. Wat betreft de dagbehandeling is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om een urenbeperking op te nemen. Ter zitting heeft appellant nog gewezen op het feit dat medicamenteuze behandeling een onderdeel kan zijn van de traumagerichte dagbehandeling. Zonder concrete medische informatie op dit moment levert dit onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen meer beperkingen in de FML hadden moeten opnemen. Het dossier biedt geen onderbouwing voor het oordeel dat per datum in geding meer psychische beperkingen aangenomen dienen te worden. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert, net als in beroep, aan dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en dat bij het vaststellen van de arbeidskundige belasting onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, worden door de Raad onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd, zodat ook in hoger beroep geen aanknopingspunt bestaat voor het standpunt van appellant dat zijn psychische beperkingen op de datum in geding zijn onderschat.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Bij deze uitkomst is er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) A.L.K. Dagmar

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.