Uitspraak
PROCESVERLOOP
mr. L.M.C.M. Levels.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
35,86 uur per week. Op 13 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld met knieklachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 november 2020 geweigerd appellante met ingang van
9 oktober 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
9 oktober 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
dr. R.A.H.E. van Dijck van 27 mei 2021 en 9 augustus 2022 en drs. P.C.N.J. Schreuder e.a. van 17 oktober 2022. Verder heeft zij de uitslag van een botscan van beide knieën van 21 mei 2021 en een brief van revalidatiearts dr. D. de Greef e.a. van 23 november 2022 overgelegd.
Het oordeel van de Raad
Medische beoordeling
Covid-19 maatregelen niet door haar behandelaars is gezien. De stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie bij haar behandelaars had moeten opvragen wordt dan ook niet gevolgd.
28 december 2020, 20 juli 2022 en 27 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht waarom er op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen indicatie is om bij appellante een urenbeperking op basis van energetische gronden aan te nemen. De bij de eerstejaars Ziektewet-beoordeling gegeven urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep discutabel en niet gemotiveerd. De op datum in geding bestaande patellofemorale problematiek in beide knieën leidt weliswaar tot kniebeperkingen, maar redelijkerwijs niet tot een mate van pijn of energieverlies die een urenbeperking rechtvaardigt. Hij wijst er verder op dat moeheid of energieverlies niet als claimklacht wordt beschreven in de anamnese van de primaire arts en evenmin als klacht doorklinkt in het redelijk actieve dagverhaal, waarin geen rust- of slaapperiodes worden beschreven. Appellante heeft niet medisch onderbouwd dat zij zo’n lange tijd nodig heeft om te rusten en te herstellen dat een urenbeperking geïndiceerd is. Uit de in hoger beroep ingebrachte medische informatie komen geen aanknopingspunten naar voren dat de energetische beperkingen van appellante op datum in geding ernstiger waren dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. Wat betreft het item staan is in de FML opgenomen dat appellante sterk beperkt is. Volgens de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit beoordelingspunt kan appellante maximaal
5 minuten staan. De stelling van appellante dat haar belastbaarheid op het aspect staan hiermee is onderschat, wordt niet gevolgd. Appellante heeft dit niet onderbouwd met medische gegevens.
Arbeidskundige beoordeling
Conclusie en gevolgen
9 oktober 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld, omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Dat leidt ertoe dat de schending met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd. Het hoger beroep van appellante slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van gronden. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt daarom afgewezen. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.