ECLI:NL:CRVB:2023:1945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
22/1806 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift inzake maatwerkvoorziening WMO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond heeft verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 werd verstrekt, niet-ontvankelijk was. Dit besluit was genomen op 29 juni 2020 en de termijn voor het indienen van bezwaar verstreek op 11 augustus 2020. Appellante diende haar bezwaarschrift pas op 7 oktober 2020 in, wat resulteerde in een termijnoverschrijding die volgens de rechtbank niet verschoonbaar was.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar geen nieuwe argumenten aangedragen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De Raad stelt vast dat appellante, ondanks dat zij op de hoogte was van de maatwerkvoorziening, niet binnen de wettelijke termijn heeft gereageerd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de ontvankelijkheid van het bezwaar anders te beoordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1806 WMO15

Datum uitspraak: 20 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2022, 20/7529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft aan appellante bij besluit van 29 juni 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening voor het voeren van een huishouden verstrekt voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021, in de vorm van zorg in natura.
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift is overschreden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat de termijn om bezwaar te maken tegen het besluit van 29 juni 2020 verstreek op 11 augustus 2020 en dat het bezwaarschrift van 6 oktober 2020 pas geruime tijd later, te weten op 7 oktober 2020, door het college is ontvangen. Daarvan uitgaande heeft appellante te laat bezwaar gemaakt. Anders dan appellante stelt, volgt volgens de rechtbank uit de uitspraken van de Raad van 18 oktober 2017, (ECLI:NL:CRVB:2017:3633), en 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241) niet dat de termijnoverschrijding in haar geval verschoonbaar is. Appellante heeft een besluit met een rechtsmiddelenclausule ontvangen en was al langere tijd bekend met de feitelijke omvang van de maatwerkvoorziening. Appellante had daarom na ontvangst van het besluit van 29 juni 2020 tijdig een bezwaarschrift kunnen indienen. Het college heeft het bezwaar terecht nietontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank en haar beroepsgronden herhaald.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft ook nadat zij bekend was met de omvang in uren van de door de zorgaanbieder uitgevoerde ondersteuning niet zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd bezwaar gemaakt. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen over de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2020 dan dat van de rechtbank.
4.2.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) S.S. Blok